Een vriendelijk wezentje
Zo zag Stalma, Stiemer ook voor het eerst. Zij zag een vreemd wezentje, plat op de bodem zitten, dat voortdurend naar haar keek. Zij zag hem pas, toen hij er al een tijd zat en hij zat er zó rustig en doodbedaard midden tussen de koraalpunten, dat Stalma hem onmiddellijk zeer goedhartig en vermakelijk vond. Ze begreep niet goed wat hij kwam doen, maar ze vond het niet onaangenaam naar hem te kijken en om hem dàt toch vooral goed duidelijk te maken, zwom ze, toen Stiemer er al een paar uur had gezeten, een keer zeer bedaard met een wijde bocht om hem heen. Stiemer draaide zijn hoofd helemaal mee in die bocht en hij zou eigenlijk wel gewild hebben, dat hij zijn hoofd een hele slag om had kunnen draaien, om de vis toch maar geen moment uit het oog te verliezen. En toen Stalma haar bocht om Stiemer heen had gezwommen kwam ze even bedaard wat dichter bij hem en daar bleef ze stil in het water staan ademhalen. Dat deed ze - ook al weer om Stiemer rustig te stemmen - met grote volle teugen en doordat ze daardoor, voor het eerst nadat ze uit de Spelevaarbaai was geroofd, zo'n wijd gevoel kreeg werd het licht om haar heen zo verbazend helder, dat Stiemer de adem inhield en een paar oude inktvissen, die in de buurt lagen te loeren, zo vlug ze konden een eind opschoven, omdat naar ze meenden, iemand, alle bevelen van Grommeldor ten spijt, dàt niet kon uithouden.
Stiemer begreep dat hij daar niet mocht blijven zitten tot Grommeldor met zijn haaien terugkeerde en hij stond op en liep kalm in de richting van de koraalwand. Hij zou de volgende dag terugkomen en zo vervolgens nog een aantal dagen, net zo lang tot Stalma geheel aan hem gewend was en hij haar op een goede dag helemaal zou kunnen naderen en in een net, dat hij zou maken, zou kunnen meenemen.