was maar goed ook, want anders had Stiemer hem ook nog op de kop getrapt. Maar nu leken alle armen van de vis wel stopborden en Stiemer ging haastig terug. De inktvis, die meende, dat een grote vis tegen hem aan was gezwommen, zette zich op van de bodem en maaide wild met zijn armen om die vis te pakken te krijgen. Op die manier zweefde hij net over Stiemer heen, zonder hem te zien. Stiemer begreep, dat hij een beetje uit moest kijken, want anders zouden er nog meer ongelukken gebeuren.
Stiemer besloot in een koraalstam te klimmen en dan op die manier te proberen een eind achter de koraalwand te zien. Het was niet moeilijk om in een stam te klimmen, want die hadden uitsteeksels genoeg. Inderdaad had men van een hoger punt een beter uitzicht op de koraalwand. Maar wat Stiemer zag, was niet zeer bemoedigend. Overal zag hij schaduwen van grotere en kleinere vissen. Ook vlakbij al en het zou zeker niet gemakkelijk zijn om achter de wand te komen, laat staan om daar in het licht van de vis haar te naderen. Hoe langer Stiemer keek, zoveel te onmogelijker leek het hem, maar dan zag hij weer die heldere gloed van het licht van Stalma en dan zag hij in het licht het bewegen van de grote, gevaarlijke bekken van de bewakers van de wondervis en dan dacht hij: Lukken zal het me, ik ga er meteen op af.