moed bijeen zouden zamelen om Grommeldor officieel te bestrijden. Maar zij knikten toch alle zeer gewichtig met de kop, waarbij de neushoorn, die zijn bewegingen met zijn zware kop niet zo fijn kon berekenen, Stiemer bijna ondersteboven wierp. Hij werd daarvoor om het zeerst berispt door de secretarisvogel, die zeide: Kijk eens hier, gij log ondier, ge moogt wel met ons meedoen, doch het zou beter zijn, indien gij u wat op een afstand hield voor het vervolg en niet zo afschuwelijk riekte.
De neushoorn, die Stiemer eigenlijk een klein vriendelijk duwtje had willen geven, geraakte daardoor in de grootste verlegenheid en terwijl de anderen nog verder stonden te delibereren, trok hij zich verder terug op het strand, waar hij hoe langer hoe treuriger werd en op het laatst zeer wezenloos in de zee stond te staren.
Stiemer zeide, dat hij het plan had de volgende morgen een eerste tocht te maken in de Kraalbocht en eens te onderzoeken, hoe daar alles gesteld was en hij vroeg hoeveel dieren de wondervis bewaakten. Hij zei niet, wat de dieren ook nooit zouden begrijpen, dat hij in de eerste plaats ging om Stalma te zien en haar wonderlijk lichten. De delegatie verklaarde zich intussen zeer ingenomen met dit plan. Zij zou dan de volgende avond terugkeren om van Stiemer te vernemen, wat zijn onderzoek had opgeleverd en hoe de hulp van de dieren van Zoönesië zou kunnen worden aangewend.