ken. Zij namen plaats in dezelfde auto van de vorige dag en reden daar even hard en met precies zoveel lawaai in terug naar het vliegveld. Daar stond het grote vliegtuig ook alweer en Stiemer begreep, dat het weer vliegen zou worden, waaraan hij sinds de vorige dag een grondige hekel had. Maar juist toen zij in het vliegtuig zouden stappen, kwam de voorzitter van de commissie voor de zeevaartkunde op hem afstappen. Hij leek, voorzover dat met zijn brutale gezicht mogelijk was, wel een beetje verlegen en hij knikte schuchter naar Stiemer. Ja, ziet u, zei hij, dat is een verbazend onaangenaam geval. Wij betreuren het natuurlijk zeer en zullen kosten noch moeite sparen!
Dit waren geheimzinnige woorden en Stiemer vroeg dan ook, wàt een onaangenaam geval was. Wij wilden dat kleine bootje van u, zeide de voorzitter, tussen de Onderzoeker C en de Diepduiker Q vandaan halen en het elders meren, maar zodra we de touwen hadden losgemaakt, zonk het scheepje. Het hing als het ware aan zijn touwen aan de Onderzoeker en de Diepduiker. En nu is het gezonken, begrijpt u wel? Dat is een verbazend onaangenaam geval en de regering van Boegland zal u, indien u daar prijs op stelt, schadeloos stellen. Stiemer was zeer verrast en blij te horen, dat zijn plan zo goed geslaagd was en dat de Corrie inderdaad was gezonken. Nu bestond er kans, dat hij kon vluchten. Ja, edelachtbare heren, zei hij op treurige en verschrikte toon, dat is verdrietig, maar het ergste is, dat er een geheime kaart aan boord was, die ik u nu niet meer kan laten zien, en zonder die kaart kan ik het zoeken naar de wondervis verder wel laten. Het is een treurige boel.