Onder de maan
Het werd een droevige nacht voor Stiemer. Men had hem opgesloten in een gebouw een flink eind buiten de stad en in een soort cel met tralievensters. Er was geen sprake van, dat hij zich zou kunnen bevrijden en er was in dit vreemde land ook geen kans op, dat iemand anders zou proberen hem in vrijheid te stellen. En wat Stiemer nog het meest benauwde was, dat hij in het geheel niet wist wat de Boeglanders met hem van plan waren. De houding van de sterke mannen, die hem hierheen hadden gebracht beloofde niet veel goeds. Het was maar gelukkig, dat de leden van de commissie voor de zeevaartkunde in het vliegtuig te misselijk waren geweest om Stalma te ontdekken. Nu was Stiemer nog de enige, die wist waar de wondervis was en hij zou, als de Boeglanders zouden proberen hem het geheim te ontfutselen, dit weten te bewaren. Stiemer kon die nacht niet slapen en hij klom op een bankje en keek door het tralievenster. Hij kon nu de maan zien, die deze nacht zeer helder straalde. Dezelfde maan, dacht hij, schijnt nu boven de Kraalbocht, waar Stalma is en misschien zal ik haar nooit kunnen bevrijden. Stiemer zuchtte diep en hij voelde hoe er uit allebei zijn ogen een traan rolde.
Stalma bleef zeer onrustig in haar nieuwe omgeving. Overal waar zij keek zag zij zulke ongunstige dieren, die haar zoveel vrees aanjaagden, dat zij wel almaar weg wilde vluchten. Maar tussen de ruwe koralen kon zij niet wild wegzwemmen, want dan zou zij zich verwonden en als zij probeerde uit de bocht te zwemmen, dan schoten onmiddellijk van alle kanten zaagkaaien toe, die haar ruw dreigden en haar terug deden keren. En als zij vlak langs de bodem trachtte te ontsnappen, dan sperden de reuzenmosselen, die daar lagen opgesteld, zich helemaal open en trachtten haar te vangen. Zij was dus zeer onrustig en zeer verdrietig, en het licht dat zij afstraalde, was soms schel en dan was de hele bocht vol schaduwen, wat iedereen ten zeerste verschrikte. Alleen 's nachts was Stalma wat kalmer. Dan zwom zij dicht aan de oppervlakte en vlak tegen de golven en keek zij naar de maan, wat haar rustig maakte. Dit deed zij ook in de nacht toen Stiemer eveneens naar de maan keek en treurde, omdat hij gevangen werd gehouden en Stalma niet kon bevrijden.