wolk. Het water was blauw en er was al evenmin ergens iets te bekennen van een kust of van een schip. Stiemer trok zijn schoenen uit en deed zijn benen in het water bungelen, en in hem groeide steeds sterker het verlangen, Stalma te vinden en haar te bevrijden.
Maar Stiemer begreep in al die ruimte zeer goed, dat hij zonder enkele aanwijzing de wondervis toch nimmer zou kunnen bereiken. Ik moet zien, iets van haar te weten te komen, zei hij in zichzelf, en hoe akelig het ook is: ik zal hier of daar hulp moeten zoeken! Als men op zee dacht aan hulp zoeken, dacht men aan de Boeglanders. De Boeglanders wisten meer van de zeevaartkunde dan iemand anders, zoals trouwens de Boeglanders van alle dingen, voorzover men die uit kan rekenen, meer wisten dan de andere mensen. Zij beschikten over kaarten en werktuigen, waarmede alles te vinden en alles te bereiken was, en misschien hadden zij ook wel kaarten, die het zoeken naar Stalma iets gemakkelijker zouden maken. Wij gaan naar Boegland!, zei Stiemer tegen zijn hondje Sor, en die begon onmiddellijk blij te blaffen, omdat hij ook wel begreep, dat dit doelloze varen door de blauwe zee toch niets uit zou halen. Vooruit! zei Stiemer luid en hij schoot het bootje weer in, sloot het deksel zorgvuldig, zette de motor op volle kracht en even later tufte de Corrie (zo heette het bootje) onder water zo snel zij kon naar Boegland.