| |
| |
| |
[5]
Hoe kon een foto van de totaal geplette goendroen in godsnaam duidelijkheid verschaffen over het al dan niet unieke van de vondst achter de wals?
‘Nou hebben we iets in handen dat niets met politiek, geknoei, agressie of sex te maken heeft en alleen maar van het allergrootste wetenschappelijk belang is en het laat de wereld zo koud als een klontje’, riep de burgemeester en van binnen kookte hij van woede, want als je zou nagaan wat voor verwachtingen hij al koesterde van Wappedrien voor de toekomst van zijn stad, dan kon je alleen maar bewondering hebben voor zijn visie.
Niettemin veroorzaakte het verzoek om een foto een behoorlijke impasse in het overleg.
Jawel; je kon net zo goed een foto maken van een cocosmat met enig ondefinieerbaar vuil er op! Er werden toch enige fotografen ontboden - concurrenten - aan wie de vraag gesteld werd of ze een foto konden maken, contrastrijk genoeg om in kranten gepubliceerd te worden, die zelfs de sufste en meest verdoofde krantenlezer de indruk zouden geven iets unieks te zien.
De fotografen bekeken het platgereden dier mismoedig en op een na zeiden ze dat dit onmogelijk was. Ze vertrokken weer op die ene na, die trouwens even later ook vertrok om een nieuw soort lamp te halen en bij het hek naar de straat door zijn daar wachtende collega's werd uitgemaakt voor rotte vis, zonder dat dit hem overigens iets scheen te doen. Hij kwam een kwartier later terug met een
| |
| |
auto vol lampen die hij met eindeloos geduld opstelde en vervolgens maakte hij inderdaad een hele serie foto's. Maar toen ze vroegen wanneer ze de afdrukken konden krijgen zei hij dat daar minstens twee dagen mee gemoeid zouden zijn en dat was niet het tempo dat men verwachtte, want de wereld moest nù weten.
Veelbelovend kon men dit alles niet noemen!
‘Wat doen we?’, vroeg de heer Rütlü. Men had om een foto gevraagd, dus de kans dat het bericht in de krant zou komen zonder foto was te verwaarlozen. Het zou mogelijk zijn om met de deskundigheid waarover men op dit moment beschikte verder te gaan met het onderzoek. Maar het kon best zijn dat men gedurende dat turen onherstelbare dingen zou aanrichten.
Het beste was dus om Wappedrien voorlopig óók nog in een ijskast op te bergen en af te wachten tot er respons kwam op het bericht plus foto.
Na twee dagen kwam de arme fotograaf inderdaad met een hele serie foto's in zwart wit, zowel als in kleur, maar de goede god mocht weten waar al die lampen voor nodig geweest waren, want als je het nou over contrastrijkheid had... Maar goed. De plaatselijke correspondent had zijn berichtje al een keer of tien herschreven, toen het dan eindelijk verzonden werd met een bedenkelijke collectie van foto's. Het luidde:
Bij...... is dezer dagen bij het aanleggen van de nieuwe betonweg van Fodd naar... een tot nu toe onbekend dier onder de stoomwals geraakt die bij de werkzaamheden gebruikt wordt. Aanvankelijk vermoedde men met een egel of een beverachtig dier te maken te hebben, doch een nader onderzoek door deskundigen heeft uitgewezen dat er sprake is van het kadaver, zij het in enigszins gehavende
| |
| |
vorm, van een tot dusverre onbekend dier. De bij het onderzoek betrokken wetenschapsmensen hebben in geen enkel bestaand geschrift gegevens gevonden die ook maar in de geringste mate corresponderen met die welke men constateerde bij het geheimzinnige dier dat thans gevonden is. Wij zijn zo gelukkig een afbeelding van het onder de wals tevoorschijn komende dier aan onze lezers te kunnen voorleggen. Men acht de vondst in het bijzonder van belang door de eigenaardige huid van het dier - een van de belangrijkste aanwijzingen die bewaard is gebleven - die van een zozeer afwijkende structuur van alle bekende huidsoorten is, dat men wel moet aannemen met een tot nu toe onbekend dier te maken te hebben, dat na onder de wals geraakt te zijn een lengte van 70 centimeter bleek te hebben en een breedte van 33,507 centimeter.
Het team van deskundigen dat bezig is na te speuren of er gegevens te vinden zijn die overeenstemmen met de ‘vondst op de betonweg’ staat vooralsnog voor een raadsel, waarvan de uitkomst de wetenschappelijke wereld nog wel eens voor grote verrassingen kon plaatsen, einde van het bericht.
Nu was het wachten geblazen!
Vier dagen later stond in de hoofdstedelijke krant: ‘Bij het aanleggen van een nieuwe betonweg van...... naar Fodd is een dier onder een stoomwals gekomen waarvan de plaatselijke bevolking veronderstelt dat het bestaan tot dusverre niet bekend was... Het houdt het midden tussen een egel en een bever. Vermoedelijk is het dus een beger...’.
De foto stond er niet bij en de betrokkenen meden die avond nadat de krant verschenen was ieder contact met elkaar, omdat ze knarsetandend hun gal verwerkten. De volgende ochtend ontmoetten ze elkaar echter onder leiding
| |
| |
van de heer Rütlü. In een zeer eigenaardige stemming, omdat ze wel begrepen hoe vreemd het was dat ze zich de vorige avond niet ziedend van verontwaardiging beraden hadden over wat ze nu moesten doen na het affront van het grote dagblad, met zijn flauwe grap van de beger.
En ze hadden allemaal hetzelfde excuus. Ik dacht dat jullie wel bij elkaar gekomen waren maar het was mij te bar, een dergelijke schoftenstreek. De correspondent van het grote blad was helemààl kapot en berichtte dat hij iedere verdere medewerking aan het blad had gestaakt
Alleen een huisdier weet zo nu en dan dat het gezocht wordt. Bladroes niet. Nu het lijk van Wappedrien althans enigermate is bestudeerd zijn er toch wel zo veel afwijkende dingen gevonden vergeleken bij andere dieren, dat degenen die met een beperkte deskundigheid onderzoek hebben verricht steeds sterker tot de overtuiging komen met een totdusverre onbekende diersoort te maken hebben.
Het zal er nu zeker van komen dat er naar Bladroes gezocht zal worden. Althans naar andere exemplaren van het diersoort waar Wappedrien toe behoorde. Aangezien Bladroes nu nog het enige is, dus naar hem.
Daar is één ding voor nodig. Belangstelling van de wetenschappelijke wereld. Expedities vermoedelijk, want hoe verminkt Wappedrien ook is, een aan het onderzoek deelnemende veearts had al wel vast kunnen stellen dat paring bij deze dieren een zeer lastige onderneming moest zijn en dat er dus al tijden en tijden slechts weinig exemplaren op de wereld bestonden. Waarom de natuur het deze dieren zo moeilijk had gemaakt kon hij niet verzinnen. Het had in de leer van het behoud van de soort eerder iets tegennatuurlijks!
| |
| |
Dat was in ieder geval al één ding om achter te komen. En het tweede was de huid. Van een samenstelling en een vorm die niet bekend was, in geen handboek te vinden en zelfs, toen men er een stukje van los had gemaakt nauwelijks een begin van opheldering verleende over de constructie of speciale eigenschappen van die schubachtige, dakpansgewijs geplaatste op cameliablaadjes lijkende... wat?
Alle enigermate deskundige mensen in het kleine stadje werden in het onderzoek betrokken, maar er was er niet een die niet voor een raadsel stond.
Het moest dus wel zo zijn dat grotere geleerden van elders geinteresseerd zouden zijn, mogelijk zelfs in hevige opwinding zouden raken vanwege de perspectieven die in de vondst op de nieuwe betonweg aanwezig waren.
Toen er na de eerste berichten die men wereldkundig maakte weinig reactie kwam werd men al gauw somber over het begrip wereldkundig. Men begreep dat er twee mogelijkheden waren: a. de wereld zou Wappedrien ernstig nemen, of b. de wereld zou niet echt reageren en het nieuws over de vondst niet serieus nemen. In dat laatste geval zou men al gauw in een situatie komen die niet was uit te houden, want degenen die tot dusverre aan het onderzoek hadden deelgenomen kenden hun beperktheid in wetenschappelijk opzicht zeer goed.
In het eerste geval zou een systematisch onderzoek over de hele wereld kunnen plaatsvinden; in het tweede weinig of niets! In het eerste geval zou vooral in de buurt van de vondst op intensieve manier naar andere exemplaren gezocht worden; in het tweede geval zou het toeval een overwegende rol moeten spelen en mogelijk nog in lange tijd geen verdere opheldering brengen, zo ooit. ‘Het is van belang de gang van zaken van beide mogelijkheden te gaan, nu het gaat om de laatste van de goendroens.
| |
| |
Toen de deskundigen van...... nog slechts aan het begin waren van hun jammerklachten over de miskenning door de ‘hogere’ wetenschap, de opzettelijke miskenning en vernietiging door de hogere wetenschap van de niet reeds met glorie bekroonde lagere, werd er een telegram bezorgd bij de burgemeester, luidende: ‘Wacht mijn komst op 3-4 dezer stop’. Ondertekend ‘Borax’.
Als dat dè Borax was dan was er tenminste één biologisch genie op de wereld die werkelijk belangstelling had voor wat men nog niet wist!
De stemming sloeg onmiddellijk om. De avond tevoren hadden de meesten de plaatselijke journalist die het stukje had opgesteld vervloekt om de pummeligheid van zijn berichtgeving. Maar nu niet meer. ‘Blijkbaar heb je precies de goede toon getroffen’, was wel de minste van de complimenten waarmee hij werd overladen.
Een victorieus tijdperk was aangebroken en de dode Wappedrien werd uit de ijskast gehaald en met nieuwe ogen betuurd, nu de naam Borax hun eigen twijfels had weggeblazen.
In de namiddag werd een gezamenlijk diner aangericht op kosten van het gemeentebestuur en het scheelde maar weinig of men had ook Jonas en zijn grootvader er voor uitgenodigd. Men zag er alleen maar van af omdat zij zich niet op hun gemak zouden voelen in dit gezelschap.
De volgende dag begon men enige moeite te krijgen met het ‘3-4 dezer’. Het was nù twee dezer en het kon betekenen dat hij de volgende dag om vier uur zou aankomen, maar ook overmorgen om drie uur.
Men nam het zekere voor het onzekere en de volgende dag stonden mijnheer Rütlü van de ruimtelijke ordening en de burgemeester op het station om vier uur, zonder
| |
| |
daar anderen dan bekenden uit de trein te zien stappen. De dag daarna stonden ze er weer en inderdaad om drie uur stapte iemand die onmiskenbaar de wereldberoemde etholoog moest zijn uit een ie klas coupé, met een klein valies in de hand en hij keek speurend rond.
Borax!
Ze stoven op hem af, maar vlak voor hem staande keerden ze terug tot de eerbied en stelden zich voor als degenen die tot dusverre de leiding hadden gehad van het onderzoek. Borax vroeg naar hotelaccomodatie, maar de burgemeester zei het vanzelfsprekend te achten dat de hoge gast in ieder geval de eerste tijd bij hèm zijn intrek zou nemen. Op knorrige toon antwoordde de professor daar totaal niets voor te voelen. Misschien deze ene nacht, nadat hij vandaag zou hebben besloten hoeveel leden van zijn wetenschappelijke staf hij over zou laten komen.
‘Natuurlijk, natuurlijk’, zei de burgemeester die ineens besefte dat zijn visie van overstelpende belangstelling juist was geweest en toen zei hij nòg een keer ‘natuurlijk’.
Ook Rütlü kreeg rode oren toen hij over de grootte van de wetenschappelijke staf hoorde spreken en ook hij wist op dat moment zeker, dat zijn positie bij ruimtelijke ordening van dit moment af hem alles zou veroorloven.
In een officiële auto met zwaailichten en sirene maakten ze de race naar het ziekenhuis waar Wappedrien in de ijskast lag en hoe kort het ritje ook duurde, ze smaakten het genoegen dat Borax hen prees omdat ze vrijwel geen ingrepen hadden verricht op de stoffelijke en platte resten van het dier.
De portier van het ziekenhuis had tot in het overdrevene hekken geopend, deuren en nationale symbolen opgehangen; de directeur van het ziekenhuis stond hagelwit gejast
| |
| |
in de vestibule en men repte zich naar de ruimte met de ijskast waarin onder andere Wappedrien geborgen was, wat ze allemaal meteen als een fout zagen, want natuurlijk had Wappedrien alleen in die kast moeten zitten, haar betekenis in aanmerking nemende. Borax maakte er geen punt van.
Toen de dunne laag beton met Wappedrien erop op een witte tafel werd gelegd was Borax op het zelfde moment buiten zich zelf Door de huid in de eerste plaats, maar vervolgens door iets wat hùn deskundigen over het hoofd hadden gezien: aan de top van de nagels van voor- en achterpoten zaten gaatjes.
‘Dit is nieuw’, zei hij, langs een van de cameliablaadjes vormige, schubachtige, dakpansgewijs tussen de andere schubachtige huidfragmenten geplaatst wijzend en vervolgens naar die gaatjes in de nagels die zonder twijfel kokervormig tot diep in die nagels en wie weet tot het einde ervan doorliepen.
Verder zei hij niets en liet het dier weer wegzetten (intussen hadden op een aanwijzing van de directeur krachten van diens dienst de ijskast ontruimd).
Hij informeerde hoe hij hier kon telefoneren met zijn wetenschappelijke basis en de directeur van het ziekenhuis zei dat zijn inrichting voorrang had boven ieder ander telefoonverkeer, zodat Borax maar snel naar de directiekamer moest komen om daar waarheen dan ook te telefoneren. Borax betrad de directiekamer even later, vroeg hoe hij de telefoniste kon bereiken en om alleen gelaten te worden. ‘Jezus nog toe’, sprak mijnheer Rütlü, ‘dat gaat wat worden!’
Ook de burgemeester was zich zelf nauwelijks meester. En de directeur van het ziekenhuis zei: ‘Mijn ziekenhuis wordt nog beroemd met die dode patient...’
| |
| |
Kortom de zaken keerden zich ten gunste!
Het bericht van de komst van Borax verspreidde zich met een ongekende snelheid over de hele streek en ook degenen die betrokken waren bij de aanleg van de weg kwamen al gauw te weten dat de publiciteit niet stil zit. Tal van journalisten reden zonder acht te slaan op borden die aangaven dat de nieuwe weg nog was afgesloten naar het einde, waar de betonmolens stonden, de stoomwals, en het woonwagentje van Jonas' grootvader. Het eerste dat hun belangstelling trof was het vierkante gat in de weg, dat er uit was gezaagd met het stoffelijk overschot van het onbekende dier. Veel was er niet aan te zien, maar in ieder geval was het een bevestiging en er werden foto's van gemaakt.
Jonas was al een paar dagen naar huis en ook hij werd op school door leraren en thuis door journalisten en buren ook telkens met vragen overstelpt, tot het hem zijn keel uit begon te hangen en hij alleen nog maar zei dat alles wat hij te zeggen had al lang in de kranten had gestaan.
Zowel de betonmolens als het woonwagentje van de oude walsmachinist waren een stukje verderop getrokken. Met het groeien van de weg moest dat iedere drie dagen gebeuren. Al die belangstelling was precies wat de opzichter had verwacht en soms probeerde hij door midden op de weg te gaan staan en de naderbij snellende auto's die helemaal niet op de weg mochten komen tegen te houden, waarbij hij genoodzaakt was telkens toch op het laatste moment weg te springen.
Vaak konden de auto's met zand en grind niet bij de betonmolens komen vanwege de geparkeerde auto's en op het laatst moest er politiehulp ingeroepen worden om de aanleg althans nog enige voortgang te geven.
| |
| |
Al die drukte maakte ook dat Bladroes niet meer in de buurt van de weg kwam.
Niet tot zijn genoegen, want het was een goed terrein voor hem met een grote gevarieerdheid van voedsel in overvloedige hoeveelheden en het bood hem eveneens rijke mogelijkheden voor een veilig nachtleger, waarvan hij er drie een beetje had uitgegraven zodat hij overdag volkomen verborgen wat in de zon kon liggen maffen zonder vrees voor enigerlei vijand, zoals bijvoorbeeld fretten. Want behalve zeer sterke nagels en zeer scherpe knaagtanden heeft de goendroen weinig om zich mee te verdedigen en is zijn snelheid om mee weg te vluchten niet opmerkelijk, hoewel die gezien zijn korte poten nog meevalt.
Die drie schuilplaatsen had Bladroes echter op moeten geven, toen hij de onmiddellijke omgeving van de nieuwe weg begon te mijden en dat bracht iets verontrustends in hem, ook al omdat de vegetatie naarmate hij verder uit dit gebiedje kwam geringer werd. Tenslotte hadden zijn vader en moeder elkaar niet voor niets hier ontmoet na jaren van eenzaam zoeken naar een partner.
Professor Borax had op de dag van zijn aankomst nog een aantal telefoongesprekken gevoerd op de studeerkamer van de burgemeester. Die had zich uiteraard discreet teruggetrokken en vrat zich nu in de zitkamer - met zijn gezin rond hem verenigd - op van nieuwsgierigheid. Telkens hoorden ze het verklikkerbelletje opnieuw rinkelen in de gang ten teken dat er weer een nieuw nummer gebeld werd en toen de professor na twee uur eindelijk naar beneden kwam, zei hij alleen maar een en ander geregeld te hebben voor het onderzoek en voorbereidingen had
| |
| |
getroffen om een grote zoekactie te doen plaatsvinden in het gebied waar de nieuwe weg doorliep, want het leek hem ‘op zijn minst waarschijnlijk’, dat daar nog andere exemplaren zouden zitten, waarvan men er mogelijk enkele zou kunnen opsporen en vangen of van schuilhutten uit in hun doen en laten zou kunnen bestuderen.
Om te beginnen zou men moeten proberen een reconstructie van de vorm van Wappedrien te maken, een onderzoek naar de maaginhoud en het gebit, etc en...; maar hier onderbrak de burgemeester hem toch even door te melden wat de plaatselijke deskundigen reeds hadden kunnen constateren, waarbij de observatie van de veearts over de plaatsing van de vermoedelijke geslachtsorganen van in ieder geval de wijfjes een zodanige was, dat copulatie vrijwel onmogelijk te noemen moest zijn en in ieder geval zeker op een toevalstreffer zou moeten berusten. Hem leek het wel zeker dat dit in ieder geval een van de meest uitzonderlijke bijzonderheden moest zijn van het onbekende dier dat bovendien het feit van die onbekendheid reeds met zeldzaamheid had bevestigd.
Borax had hier een slappe glimlach voor over en zei dat men dergelijke eigenschappen ook wel bij ander dieren had aangetroffen, maar dat het woord ‘toevalstreffer’ hem niet overtuigde van de wetenschappelijke scholing van de veearts waar de burgemeester het over had.
De burgemeester perste zijn lippen op elkaar en zei de volgende dag, als professor Borax daar tijd voor kon vinden een bijeenkomst te willen arrangeren tussen de professor en degenen die tot dusverre aan het onderzoek hadden gewerkt. Borax zei dat hem dat weinig interesseerde in dit stadium, maar dat hij als de burgemeester meende dat het voor die personen psychologisch erg belangrijk was hij wel
| |
| |
wilde proberen de volgende dag een kwartiertje ter beschikking te stellen en dan bereid zou zijn van de door hen gevonden feiten (maar alstublieft niet de interpretatie ervan) kennis te nemen. Hij moest overigens wel zeggen dat degenen die bij de aanleg van de weg betrokken waren alsof het een lolletje was Wappedrien plat hadden gewalst. Walsen en in het bijzonder stoomwalsen maken zoveel lawaai en gaan bovendien zo langzaam dat hij zich niet kon voorstellen hoe een dier dat dan toch in ieder geval poten had er onder zou kunnen raken...
‘Mogelijk is er iets speciaals met het gehoororgaan’, zei de burgemeester zacht en iedereen die deze geschiedenis gevolgd heeft weet hoe wonderlijk raak hij hier de spijker op de kop sloeg en hoe Wappedrien in haar niet voor te stellen concentratie op het geluid van Bladroes alle andere geluiden had weggezeefd en midden in haar geluk Bladroes te horen, haar einde gevonden had.
Professor Borax keek de burgemeester van...... gedurende enige tijd scherp aan en zei toen dat het onbekende dier dan zeker evenmin ogen als oren had.
‘Want’, riep hij lachend uit, ‘om een stoomwals over het hoofd te zien moet je wel stekeblind zijn’. In ieder geval wilde hij een van de komende dagen een gesprek hebben met de betrokkenen over de omstandigheden van de dood van Wappedrien.
‘Of hebben uw deskundigen dat ook al gehad?’.
De burgemeester moest het ontkennen, tenzij de heer Rütlü het gedaan had. ‘En wie is die heer Rütlü?’
‘De heer Rütlü is een hoge functionaris van het ministerie voor Ruimtelijke Ordening’, zei de burgemeester. ‘Een zeer deskundig man, aan wie het te danken is dat het dier geborgen is.’
| |
| |
‘Inderdaad: dat is iets!’, zei de professor.
Op dat ogenblik ging de telefoon. De burgemeester keek vragend naar zijn gast of die zelf de telefoon zou aannemen, of dat hij... Professor Borax zei geen telefoontjes te verwachten, omdat zijn instructies duidelijk waren; de burgemeester ging nu naar zijn studeerkamer en nam de hoorn op.
Rütlü!
‘Het wordt grandioos’, riep die uit. ‘Er zijn vier telegrammen van buitenlandse universiteiten, of we onderdak kunnen verzorgen aan een groep onderzoekers. In het tegengestelde geval nemen ze tenten mee of caravans. In een van de telegrammen hebben ze het zelfs over mobiele laboratoria’.
Aangezien er maar drie hotelletjes waren in...... die geen van drieën een accomodatie te bieden hadden waar geleerden zich met wetenschappelijk werk en alles wat daar aan vast zit bezig moeten houden een gunstig klimaat voor hun werk zouden vinden zei de burgemeester, dat het hem raadzaam leek terug te telegraferen dat het meenemen van eigen accomodatie hem het verstandigst leek.
De heer Rütlü was dezelfde mening toegedaan en las de door hem reeds gemaakte teksten in antwoord op de ontvangen telegrammen voor. Ze hadden de instemming van de burgemeester, die in zijn vreugde over het werkelijkheid wordende visioen van zijn gemeente als centrum van een gigantische wetenschappelijke expeditie jolig uitriep: ‘Zet die tekst maar op een stencil...’
‘Prima’, riep Rütlü luid lachend. ‘We gaan grote tijden tegemoet’.
‘We moeten morgen met het college - en jou er natuurlijk bij - met de opzet van een coördinatie beginnen.
| |
| |
Dat duldde het inderdaad niet, want de volgende dag, waren er nog meer telegrammen. Ook van kranten met een wereldnaam.
Plus een telexboodschap van de maatschappij die de weg aanlegde, als een gevolg van een gesprek tussen de directie en de opzichter. Die zat niet alleen onder de schaafwonden omdat hij een paar keer toch nog net niet helemaal bijtijds voor een auto weg was gesprongen, maar hij was bovendien totaal over zijn toeren door het oponthoud in het werk, dat veroorzaakt werd door al die bezoekers.
De maatschappij wenste in ieder geval de boetebepalingen in het contract geschrapt te zien voor het te laat opleveren van de weg en behield zich verdere eisen voor, wanneer nog op andere wijze de belangen van de wegenaanleg geschaad zou worden.
Die eisen getuigden van groot inzicht want professor Borax had al het besluit genomen dat die werkzaamheden in het terrein van zijn onderzoek volledig gestaakt zouden worden; zelfs dat de machines, noodzakelijk voor de verdere aanleg van die weg, verwijderd dienden omdat niets de rust zou mogen verstoren.
Hij had dat plan genomen zonder nog iets af te weten van de andere telegrammen die waren binnengekomen. De burgemeester had hem dat na zijn telefoongesprek met mijnheer Rütlü niet durven vertellen en teruggekeerd in de huiskamer op de vraag van zijn vrouw wie er gebeld had, geen antwoord gegeven en alleen maar iets gemompeld dat niet te verstaan was. Maar toen de professor zich de volgende morgen in een auto van het ziekenhuis naar de plaats liet brengen waar Wappedrien in de kou lag, ontging het hem niet dat daar voor de hoofdingang een paar
| |
| |
caravans stonden met zeer duidelijke opschriften als ‘University of Phoenix’; ‘Scientific Institute of Giadara’; ‘Republican service for accoustic Experiments’ en nog een paar die hij zo gauw niet kon lezen en hij voelde zich verraden, omdat hij wegens zijn faam onmiddellijk had aangenomen, dat zijn onderzoek het monopolie zou hebben. Hij moest onmiddellijk met de minister van wetenschappen contact hebben en vroeg de geneesheer directeur van het ziekenhuis de verbinding te verzorgen met die bewindsman. Nu kende het land door zijn geringe omvang en beperkte bevolking geen minister van wetenschappen en de geneesheer directeur zei dat Borax zich het beste in verbinding kon stellen met de heer Rütlü wiens invloed verder reikte dan men hier wel eens aannam. Dat was een mededeling die Rütlü zelf vaak verstrekte en niemand had er ooit aan getwijfeld, want ook de nieuwe weg was vooral door zijn toedoen tot stand gekomen, of althans bezig te ontstaan.
Wéér die Rütlü, dacht Borax en hij begaf zich naar beneden naar de lokaliteit waar de ijskast met Wappedrien er in stond opgesteld.
Hij kon er nauwelijks in, zo vol was het daar al!
Klaarblijkelijk was het lijkje op beton al weer op de tafel geplaatst midden in de kamer en probeerden alle aanwezigen op zijn minst een glimp van het dier op te vangen, wat uiteraard alleen de mensen die langs de randen van de tafel stonden lukte; zij het niet ongestoord, want ze dienden zich aan de tafel vast te klemmen om niet door het gedrang van hun veroverde positie weggeduwd te worden. Voor het onmiddellijk doen van nieuwe en verhelderende ontdekkingen was dus weinig gelegenheid.
Borax in de deur werd wel door enkele geleerde collega's
| |
| |
en hun medewerkers herkend en met enige eerbied toegeknikt, maar dat zich plotseling een opstelling vormde die Borax gelegenheid gaf om bij de tafel te komen, kan niet worden gezegd. Hij werd dus zeer kwaad en vroeg met luider stemme en zeer snijdend of het de aanwezigen bekend was dat ze met zijn allen alleen al door hun lichaamswarmte en hun adem een temperatuur veroorzaakten die niet in het belang was voor het behoud en de gaafheid van een lijk.
Nu zag iedereen hem en er ontstond een zekere verlegenheid- ‘Laten journalisten zich verwijderen’, riep een stem. ‘De resultaten die we bereiken met het onderzoek zullen onmiddellijk bekend gemaakt worden. Aangezien niemand wist wie de journalisten waren en wie de geleerden, gebeurde er niets. Borax snelde dus naar de directeur van het ziekenhuis en eiste dat het lijk nu weer in de ijskast gezet zou worden en vergaderruimte voor die middag om te overleggen met de chefs van de verschillende wetenschappelijke teams. De directeur vroeg zich af of hij daarvoor de meest geschikte persoon zou zijn en droeg de opdracht over aan de onderdirecteur en telefoneerde zelf met het gemeentehuis, waar het college van B. en W. in spoedzitting bijeen was met de heer Rütlü om het onderzoek te coördineren. ‘Nou, als U de bende ziet kunt u coördineren wel uit het woordenboek schrappen!’, zei de geneesheer directeur uit de grond van zijn hart en hij legde de telefoon kalm neer. Daarna stond hij peinzend geruime tijd voor zich uit te staren en zuchtte, tot een diagnose komend: ‘Godallemachtig hoe redden we dat!’.
Hij zei dat precies gelijk met een van de wethouders in de vergadering, die met deze verzuchting een diepe en lange stilte in de vergaderzaal teweegbracht in de loop waarvan
| |
| |
alle ogen zich richtten op de heer Rütlü die al die borende blikken op het laatst niet goed meer kon verdragen en zei dat men in ieder geval politieversterking moest aanvragen in de hoofdstad. Men knikte somber en keek toen uit het raam waarvoor een knots van een caravan met het opschrift ‘Laboratoire mobile’ klem was komen te zitten in een smalle straat.
Toen men weer ging zitten werd het telexbericht van de wegenbouwmaatschappij aan de orde gesteld.
Schrappen van de boetebepalingen leek iedereen nu redelijk, maar het bleef gissen welke verdere maatregelen of processen nog zouden kunnen volgen van die kant. Het was wéér Rütlü die zei dat wel te kunnen uitvissen, want de directie had er precies als alle wegenbouwers belang bij om met ruimtelijke ordening op goede voet te blijven staan.
De inwoners van het stadje...... van laag tot hoog waren in de loop van die eerste verontrustende dagen vol drukte en totaal niet te voorziene gebeurtenissen vooral over één ding blij en dat was het bestaan van de heer Rütlü, met als toegevoegde gelukkige omstandigheid dat hij in hun midden leefde. In de loop van de dag en zelfs tot diep in de nacht arriveerden er meer wetenschappelijke teams en journalisten; de burgemeester riep vrijwilligers op en in de hal van het stadhuis werden tafels en stoelen neergezet en zitjes gemaakt en een bemiddelde stadgenoot stelde zijn bar ter beschikking als information desk, waar een paar mooie meiden achter werden geplaatst die onmiddellijk een treffend zakelijke houding aannamen en voorzover ze iets wisten dat aan de talloze vragenstellers meedeelden.
| |
| |
Des middags vond in de raadszaal een vergadering plaats onder voorzitterschap van de burgemeester, maar met Rütlü op een iets kleinere stoel vlak naast hem en op de zetels van de raadsleden de leiders van de tot dat ogenblik aangekomen expedities, met professor Borax op een ietsje verder naar voren staande stoel, in de positie van wie het eerst komt, het eerst maalt en bovendien in die van de tot dusverre belangrijkste geleerde, die op Wappedrien was afgekomen.
Mijnheer Rütlü had al lang begrepen dat de zoekacties naar verdere exemplaren van het onbekende dier gepaard zouden moeten gaan met toekenning van terreinen en in de lunchpauze had hij een kaart genomen van de wijde omtrek waardoor de nieuwe weg werd aangelegd en met al zijn deskundigheid op het gebied van de ruimtelijke ordening met dikke lijnen complexen grond aangegeven over de verdeling waarvan men dan des middags zou kunnen vergaderen.
Zijn indeling had hij met grote eerlijkheid verricht. Alle terreinen boden mogelijkheden te over voor schuilhutten, spoorzoeken, camouflage of wat dan ook en aangezien alle expedities waren uitgerust met walkie talkies, geraffineerde radar en optische apparatuur, zou de communicatie van de onderzoekers met hun eigen basis in de vorm van mobiele laboratoria hoogstwaarschijnlijk geen moeilijkheden opleveren.
Bovendien had hij het gebied zo verdeeld, dat er zo weinig mogelijke natuurlijke grenzen waren als rivieren en beken, heuvelruggen en kale vlakten, zodat er nog enige speelruimte overbleef aan degenen die een exemplaar aantroffen en dit wilde achtervolgen en vangen.
Personeel van de heer Rütlü had diens indeling overge- | |
| |
bracht op kaarten die met een overhead projector op een achterin de raadszaal aangebracht wit doek geprojecteerd werden, zodat de wetenschappelijke leiders de naar hun mening meest kansrijke terreinen konden claimen. Dat gebeurde dan ook en daarna werd er een half uur tijd gegeven voor overleg tussen de teamleiders onderling, waarbij ze zelfs nog complexen konden ruilen.
Rütlü en de burgemeester glimlachten nu en dan over de driftbuien die daarmee gepaard gingen, maar in het algemeen bestond er toch waardering voor het systeem.
‘Als er nóg meer volk op af komt, maken we nog meer velden voor onderzoek,’ fluisterde Rütlü de burgemeester in en die knikte en zei: ‘O jé, grond genoeg. Kochten ze het maar...’
Terwijl de vergadering nog aan de gang was werd er aangebeld in het huis waar Jonas met zijn vader en zijn stiefmoeder woonde. Degene die belde was professor Ruddell, een naam even bekend als die van Borax. Hij was die morgen vroeg, door niemand opgemerkt aangekomen, had het lijkje van Wappedrien bekeken (hij was een van degenen die op de eerste rij stonden en zich goed aan de tafel hadden vastgeklemd) had zich daarna bekend gemaakt aan de geneesheer directeur van het ziekenhuis en tot zijn verrassing bevonden dat ze aan dezelfde universiteit gestudeerd hadden en dat ze elkaar toen wel als vrienden ontmoetten en waardeerden. Nadat Wappedrien weer in de ijskast was verdwenen hadden de beide studievrienden een vrij uitvoerig gesprek met elkaar gehad, waarin Ruddell wel wat extra medewerking loskreeg in verband met een theorie die hij nu reeds had ontwikkeld, maar die uiteraard nog nergens enige bevestiging gevonden had.
Na het ziekenhuis was hij naar het huis van Jonas gegaan
| |
| |
en hij vroeg, toen diens stiefmoeder de deur opendeed onmiddellijk naar haar zoon. ‘Mijn zoon is hij gelukkig niet’, was het antwoord. ‘Hij is nog uit het eerste huwelijk van mijn man’. Vervolgens riep zij met schelle stem om Jonas en toen die tevoorschijn kwam zei ze dat er een mijnheer voor hem was en dat hij die in de vestibule wel te woord mocht staan. Niet erg gastvrij en professor Ruddell was wel iets anders gewend, maar hij wist ook van de nood een deugd te maken en zei tegen Jonas: ‘Kom, het is mooi weer laten we dan maar op de stoep gaan zitten’. Toen ze daar hadden plaatsgenomen deed hij bovendien de buitendeur weer dicht, want het leek hem mogelijk dat Jonas' stiefmoeder wel eens erg nieuwsgierig zou kunnen zijn naar wat hij met Jonas behandelen wilde.
Dat was Jonas trouwens ook, maar die was onbevangen van natuur en toen professor Ruddell zei dat hij uit zijn land hier naartoe was gekomen om te kijken of er inderdaad sprake was van een onbekend dier en dat hij graag precies wilde weten hoe het ongeluk met de stoomwals nu in zijn werk was gegaan, kreeg Jonas een kleur en vroeg of hij bij het begin moest beginnen.
Hij vertelde van zijn grootvader, die de vader was van zijn moeder die jammer genoeg gestorven was; dat hij het erg goed met hem kon vinden en dat hij als het van zijn huiswerk kon iedere keer als hij er de kans toe kreeg probeerde een paar dagen mee te werken aan de weg; liefst op de stoomwals. ‘Maakt die erg veel lawaai?’
Jonas knikte, maar zei er bij dat je er op den duur wel aan wende. ‘Maar voor iemand die er niet aan gewend is, maakt hij toch zeker wel ontzettend veel lawaai?’. ‘Ja, maar omdat ik er zo vaak op meerij ben ik er al gauw aan gewend’, zei Jonas.
| |
| |
‘Oké’, zei de professor. ‘Maar een dier dat de weg oversteekt zou zich door zoveel lawaai toch nog wel eens bedenken...’. ‘Natuurlijk’, zei Jonas, ‘Alles wat er maar aan dieren in de buurt zit smeert hem al als de machine begint te sissen.’
‘Precies’, zei Ruddell.
‘Het is eigenlijk heel gek dat het beestje is doodgereden’, zei Jonas nu, ‘als je bedenkt, dat ze juist allemaal weglopen en ze hebben alle gelegenheid, want die wals gaat maar heel langzaam. Nou ja, mijn grootvader kan er zo goed mee omgaan, dat hij soms wel snel gaat hoor, maar ik heb wel een ogenblik gedacht dat het beest gewoon is blijven zitten, toen mijn grootvader er aankwam.’
‘Kan je goed op de weg kijken als je achter op die wals staat?’
‘Nou,...goed...?’
‘En kijkt je grootvader altijd op de weg voor hem?’
‘Behalve als hij het vuur moet opstoken. Maar als ik er dan bij ben, mag ik wel eens sturen en dan kijk ik dus op de weg. Dat doet ie dan natuurlijk om mij een plezier te doen’. ‘Maar jij zag niets zitten?’
‘Nee natuurlijk niet. Op die dag in ieder geval niet, want ik liep achter de wals aan en zag het beest er onderuit komen. Helemaal plat natuurlijk. Dat heeft nog in de krant gestaan’.
‘Precies’, zei professor Ruddell nu, ‘En het kan dus best zijn dat je grootvader even iets anders deed toen het gebeurde’. Jonas zweeg een tijd en zei toen dat zijn grootvader inderdaad iets anders deed. ‘Wat dan?’.
‘Hij stond te pissen. Dat doet hij wel vaker als hij op de wals staat. Met zijn andere hand houdt hij dan het stuur vast. Hij doet het alleen als hij een beetje uit het zicht is
| |
| |
hoor, maar vlak voordat ik dat beest zag liep ik schuin achter de wals om op oneffenheden te letten die er natuurlijk helemaal niet waren en toen zag ik het, dat hij zijn kunststuk weer eens vertoonde. Ik moest nog lachen, toen ik dat bruine ding onder de wals vandaan zag komen. Eerst zag ik trouwens geeneens wat het was’.
‘Heb jìj het wel eens’? vroeg Ruddell nu, ‘dat je zo ingespannen naar iets speciaals luistert, dat je de andere dingen die óók te horen zijn eigenlijk niet opmerkt?’
Jonas dacht na.
‘Vroeger, toen mijn moeder nog leefde en ze waren 's avonds uit gegaan, dan lag ik in mijn bed te luisteren of ze terugkwamen en verder hoorde ik dan eigenlijk niets. Dat komt voor hoor. Zelfs andere mensen in de buurt, waar de t.v. aanstond of de radio, daar hoorde je op het laatst niets van. Of de klok bijvoorbeeld. En toen ik zelf een bromfiets had gekregen hoorde mijn moeder als ze wachtte tot ik thuis kwam alleen maar die bromfiets van mij. Nog toen ze dood ging schijnt ze even gelachen te hebben of zo toen ik er aan kwam. Want ik was gewaarschuwd dat het zo ver was’.
Professor Ruddell knikte.
‘Ik denk dat het zoiets geweest is’, zei hij toen kalm.
‘Wat?’, vroeg Jonas.
‘Met ons arme platgereden onbekende dier’, mompelde de professor. ‘Oooh...’, riep Jonas, zonder overigens het fijne ervan te begrijpen. ‘Als je het niemand vertelt zal ik je zeggen wat ik denk’, zei Ruddell toen. ‘Wat je vertelt bevestigt volgens mij namelijk dat we inderdaad - en of het nu een onbekend dier is of niet, doet er op dit ogenblik nog niet zo toe, al is de kans groot - een exemplaar van een practisch uitgestorven diersoort hebben, waarvan er ver- | |
| |
moedelijk nooit veel van bestaan hebben. Omdat het zich moeilijk voortplant o.a. en dat schijnt wel vast te staan. Zodat de kans dat een mannetje en een wijfje elkaar ontmoeten, naarmate het dier zeldzamer werd steeds kleiner is geworden. Maar de paardrift, hè. In de paartijd zullen ze wel half dol worden als ze geen partner kunnen vinden en in de loop der tijden zullen ze wel een gehoororgaan hebben ontwikkeld dat alle andere geluiden dan die van een soortgenoot er uit zeeft, zodat ze als ze ook maar iets van het geluid van een mogelijke partner horen ze zich zo kunnen concentreren op de richting van waaruit dat geluid komt, dat ze verder niets anders horen. Zelfs geen stoomwals!’ Jonas keek Ruddell gespannen aan. ‘Dus op het ogenblik dat deze werd doodgereden hoorde hij misschien iets van een soortgenoot...?’
‘Misschien wel. Of in ieder geval iets dat daar sterk op leek.’
‘Dus dan zou er nòg een in de buurt kunnen zitten...?’
‘Daarom ben ik hier!’
‘Nou, u is niet de enige, dat zult u wel gemerkt hebben’.
‘Wat denk je ervan?’, vroeg Ruddell.
‘Waterdicht’, zei Jonas.
‘Dat lijkt me ook’.
‘Slim bedacht hoor’, zei Jonas en toen, ‘Zouden al die anderen dat ook bedacht hebben?’
‘Dat zou me sterk verbazen’, zei professor Ruddell hard en zo beslist dat Jonas maar niet vroeg waarom die anderen dan wèl gekomen waren.
Hij beloofde, dat er onder deze omstandigheden geen sprake van zou zijn dat hij de veronderstellingen van Ruddell aan iemand anders zou vertellen; waar tegenover de professor Jonas beloofde dat hij hem zou waarschuwen als
| |
| |
hij op zoektochten uitging en dat Jonas dan zou mogen assisteren.
‘Maar ik ken niet het hele terrein hoor’, riep Jonas en als het er al te vol wordt met zoekers zal dat andere exemplaar hem zeker smeren.
‘Precies’, zei Ruddell, ‘Borax is gek’.
Hij zei dat zo ongeveer precies tegelijk met Borax, die naar zijn eerste stafmedewerker, toen deze er zijn verbazing over uitsprak dat prof Ruddell nog niet gesignaleerd was: ‘Ruddell is gek’ riep.
Aan het einde van die avond had professor Borax echter de aandrang om te mompelen ‘Borax is gek’. De verdeling van de terreinen was tot een goed (?) einde gebracht, maar tijdens die reserveringen bleek dat er een telefoontje van professor Ruddell was geweest, die een terrein had geclaimd dicht bij de nieuwe weg en wel bij de plaats waar Wappedrien was omgekomen, van ongeveer 6 kilometer lengte en begrensd door een zeer grillig stromende beek tamelijk dicht bij de weg. Het was een terrein waar niemand belangstelling voor had getoond, ervan uitgaande dat er wel zo veel drukte op de weg zou zijn tijdens de periode van opsporing, dat het dier zeker een flink eind van de weg vandaan zou vluchten. Nu al, maar wanneer die acties in volle gang zouden zijn, helemaal.
En hoe kon Ruddell weten dat hij met een telefoontje kon volstaan om juist déze claim te leggen en dit terrein te zullen krijgen, zonder zelfs op de bijeenkomst te verschijnen en aan het overleg deel te nemen? Dat kon alleen op grond van de omstandigheid zijn, dat hij meer wist of vermoedde dan Borax en de anderen en reeds het begrip ‘Borax en de anderen’ voelde deze het eerst gekomen geleerde als iets uitermate tergends, want het was wel duidelijk dat de an- | |
| |
deren pas gekomen waren, toen ze vernomen hadden dat Borax ging!
Hij had de hele avond zonder een woord te zeggen ten huize van de burgemeester en diens gezin doorgebracht, in de zitkamer waarin op het laatst door zijn kille zwijgen niemand meer een woord durfde uitbrengen en zei toen ineens en op een toon die alle aanwezigen hevig deed schrikken, dat hij alsnog en als een aanvulling die hem zeker toekwam, óók nog een terrein claimde in het verlengde van dat van Ruddell gelegen, tot vijf kilometer verder en eveneens begrensd door de beek.
Aangezien dat veld nog door niemand geclaimd was om dezelfde reden van storende activiteit en lawaai, durfde de burgemeester hem dat wel toezeggen. Niettemin deed de beroemde gast die nacht geen oog dicht.
De werkers aan de weg betreurden het al lang dat de opzichter er niet in geslaagd was de heer Rütlü vóór te zijn en geen gevolg had kunnen geven aan zijn aandrift om het platte kadavertje met een schop van het beton te scheppen en te krabben en het in de berm te smijten. Ze waren nu allemaal al wel een paar honderd keer gefotografeerd op en om de stoomwals heen, ze verschenen tot vervelens toe in hun eigen huiskamer op de t.v. en ze schoten maar niet op met die weg. De opzichter, toch al een zure, gooide met de meest woeste beschuldigingen in het rond en had hele bossen rode vlaggen in een ruime kring rondom de plaats van de werkzaamheden gezet om het geleerde volkje en vooral de journalisten uit de buurt te houden, zodat het er veel van had of er een revolutie was uitgebroken. Maar dan wel een die genegeerd werd door andersdenkenden, want het hielp niets.
|
|