In een van haar brieven over het proces-Fouquet schrijft Mme de Sévigné dat Fouquet naar de kapel van de Bastille is gebracht. Een zekere Foucaut wil een arrest voorlezen en deze verzoekt Fouquet formeel om zijn naam te zeggen. Fouquet weigert dat te doen. Mme de Sévigné schrijft dan letterlijk: ‘M. Fouquet a répondu: “Vous savez bien qui je suis, et pour mon nom je me le dirai non plus ici que je ne l'ai dit à la chambre; et pour suivre le même ordre, je fais mes protestations contre l'arrêt que vous m'aller lire.”’ Dit antwoord van Fouquet bevalt me zo goed dat ik gewoon zin heb om je iets te vertellen over de chronische last die wijzelf ondervinden van een zeker juridisch geschil over naamvormen. Maar dat zal ik nu met al die politieke toestanden maar niet doen.
Ik maak uit je brief op dat je je aan de vertaling van deze brieven wilt wagen. Dat lijkt me een goed idee, Emma. Veel beter dan je plannen met Les Misérables. Je zou eens contact met Het Spectrum kunnen opnemen. Ga niet naar de Arbeiderspers. Daar zijn ze niet betrouwbaar.
In Groningen las ik ook nog een vrij onbekend werkje van E. du Perron. Du Perron heeft ooit een Scheepsjournaal van Arthur Ducroo geschreven, een klein boekje, dat in de oorlog clandestien is uitgegeven en daarna werd bijgezet in het praalgraf van zijn Verzameld Werk. Maar nu is het opnieuw uitgebracht. Ik heb Du Perron altijd bewonderd om zijn stijl en om zijn kosmopolitisme. Maar ik heb lang niet alles van hem gelezen. Natuurlijk was ik mede in dit scheepsjournaal geïnteresseerd vanwege mijn herschrijving van mijn jeugdroman. Du Perron besloot in 1936 om met vrouw en zoontje naar Nederlands-Indië te remigreren. Ziek van Parijs (en van Europa) hebben ze zich, met nog een Indisch jongetje bij zich, in Marseille ingescheept op een Deense vrachtboot met passagiersaccommodatie. Het schip vervoert een lading kruit (‘Il prend de la poudre’). Aan boord bevindt zich maar een handjevol passagiers. De meeste zijn Brits of Scandinavisch, er zijn maar drie Hollanders aan boord, en ‘nog wat meer Hollandse mevrouwen’. De tocht gaat via Port Said, Port Soedan, Colombo en Penang naar Singapore. Vandaaraf moet het gezelschap naar Batavia met een pakketboot. De tocht duurt in totaal vier weken. Het scheepsjournaal loopt van 13 oktober tot en met 10 november. Du Perron (Ducroo) voelt zich aan boord doodongelukkig. Hij ergert zich aan zijn medepassagiers, die hij oppervlakkige geldwolven vindt, ‘koloniale types’, ‘ongecultiveerde blanke prollen’. Eerlijk waar gezegd viel het boekje me een beetje tegen. Du Perron gedraagt zich als een onbehouwen pummel. Hij schept weer op over zijn ingevoerd zijn in de cercle van Malraux. Dat was in Land van Herkomst heel interessant, maar begint hier te vervelen.
In zijn aantekening van 18 oktober schrijft hij: ‘De hele middag trekken wij door het Suez-kanaal: wij moeten telkens stoppen voor grotere boten die voorbij moeten, waaronder groen-en-witte Italiaanse propvol soldaten, voor het vervolg van de walgelijke Abessijnse verovering.’ Dat vond ik in Groningen nog een leuke (want antifascistische) passage, maar wel een observatie uit een definitief voorbije tijd. Maar kijk nu eens! Nauwelijks anderhalve maand later hebben we die brute inval in Koeweit van Saddam Hoessein al achter de rug en tuigt zo'n beetje de hele mercantiele wereld het Midden-Oosten op voor een grote oorlog!
Nina en ik hebben ons vakantieappartement weer verlaten. We zijn weer verhuisd. Niet naar ver gelukkig, we wonen tot oktober iets verderop in zo'n zelfde appartement, maar wel veel beter gemeubileerd, minder deprimerend. Ons nieuwe appartement is van een oudere dame, die zelf al enige tijd elders woont. Ze heeft ons