Veere, 26 november 1990
Lieve vrienden,
Ik heb naar aanleiding van Gustaafs laatste brief Victorine Heftings memoires nog eens overgelezen. Nu, op recept van Nabokov, van achteren naar voren. Zo kwam me in het gedeelte dat haar ‘originelen’ wordt genoemd dat prachtige verhaal over Jongkind van haar weer onder ogen. Daar zou ik jullie graag iets over willen schrijven.
Je kunt het verhaal vinden op blz. 13/14.
Hefting vindt Jongkinds afwijzing van de ‘légion d'honneur’ een toonbeeld van vriendschap voor de cafébezoeker Rochette. Maar volgens mij heeft die formidabele oude vrouw, die doorgaans zo scherp ziet, daar helemaal geen gelijk in. Het ging natuurlijk al meer om kameraadschap. Wat in het café (en in het bordeel, in die tijd) sowieso de basis van elke vriendschap is.
Jongkind brengt in het gezelschap van de kunstcriticus Fourcaud en de afgevaardigde van het departement naar voren dat zijn vriend zich als hijzelf legionair zal zijn gemaakt misschien te klein voor hem zal gaan voelen. Zo motiveert hij de afwijzing: hij is bang dat het publieke eerbetoon waarmee hij straks zal worden beladen hun vriendschap zal gaan corrumperen. Maar volgens mij is dat alleen maar projectie. Niet alleen van Jongkind, ook van Hefting. Hoe zou dit de voorbeeldige vriendschap die zij erin ziet kunnen zijn als Jongkind zelf al zoveel bekrompenheid bij zijn vriend vermoedt dat hij het nieuwe statusverschil niet eens zal kunnen overbruggen?
Jongkind was waarschijnlijk bang dat zijn nieuwe prestige hem zelf zou gaan hinderen. Misschien voorzag (dacht, projecteerde) hij dat zijn vriend de kolensjouwer hem van klassenverraad zou gaan beschuldigen. Of hij was bang dat de gêne die zijn nieuwe status in dat café teweeg zou brengen zijn dagelijkse leventje flink in de war zou schoppen.
Vergeet niet dat dit zich allemaal afspeelt kort na de Parijse Commune. Zo'n lintje van het légion d'honneur was in het milieu van de Parijse cafés (en dus ook in dat café op de hoek van de Rue de Chevreuse en de Boulevard de Montparnasse) natuurlijk wel enigszins politiek beladen. Ik heb jammer genoeg haar grote Jongkind-monografie nog niet kunnen lezen, maar ik herinner me wel iets over Jongkind bij de Goncourts.
Zo heb ik op nog wel meer plaatsen twijfel gehad. Bijvoorbeeld met betrekking tot Jongkind nog over die opdracht aan Baudelaire.
Nog iets naar aanleiding van Gustaafs brief: 1. Ik vind die fascistische bewegingen in België beslist even abject als jullie Belgische vrienden (dat vinden). 2. Dat Vlaams ‘gewoon’ Nederlands is waag ik te betwijfelen. Ik geloof het pas als ik meer dan twee Hollanders heb horen beamen dat Nederlands gewoon Vlaams is. 3. Ik heb helaas wat de taalstrijd betreft net als Boudewijn het volste begrip voor zowel