journalistieke toon. De moeilijkheid lag waarschijnlijk al in de vorm van mijn brieven besloten. Ik had voor rondzendbrieven gekozen om mijn verhalen niet telkens te hoeven herhalen. Maar per slot schreef ik aan mensen die er ieder voor zich recht op hadden om persoonlijk van ons wel en wee op de hoogte gehouden te worden.
In een andere brief wijdde ik een paar woorden aan ons dorp en aan ons huis:
‘...Ons huis lijkt op een verdedigingstoren. Het telt vier kleine verdiepingen, elk met maar één woonvertrek. Het huis staat midden in het dorp en is meer dan driehonderd jaar oud. Vroeger was er een bakkerij in gevestigd. Nu nog komt monsieur Léon, de oude bakker, ons soms verhalen vertellen uit die tijd.
Het huis grenst met één kant aan een klein pleintje. Midden op dat pleintje staat een acacia. Volgens onze buren is ons huis vroeger veel groter geweest. Het verdwenen gedeelte zou op de plaats van het pleintje gestaan hebben en bij een aardverschuiving zijn ingestort.
Callian is waarschijnlijk van Keltische oorsprong. Het dorp ligt boven op een heuvel. Op de top van de heuvel staat een middeleeuws kasteel. De huizen zijn daaromheen gebouwd. De straatjes zijn heel smal en worden onderling verbonden door een soort gangen, de zogeheten 'montées'.
De meeste huizen grenzen aan twee straten. Bij ons bijvoorbeeld komt de woonkamer (de vroegere bakkerswinkel) uit op de Rue Longue. De daarboven gelegen keukenverdieping komt aan de andere kant van het huis uit op de Rue du Haut Four. Onze hoofdingang ligt aan de bovenstraat. Via een smal provencaals trappenhuis (met een wenteltrap) kom je in onze slaapkamer. We hebben daar ook nog een kleine badkamer. Daar weer boven ligt mijn werkkamer, met aangrenzend een ruime loggia, die over de daken van de lager gelegen huizen heen een schitterend uitzicht biedt op het dal, met in de verte de Mont Vinaigre, de hoogste berg van de Estérel...’
Tot mijn beste herinneringen aan die tijd behoren een paar ontmoetingen met de Engelse schrijver Anthony Burgess. Burgess bezat in Callian een huis en kwam er soms met zijn Italiaanse tweede vrouw de zomer doorbrengen. Onze kennismaking staat me nog goed bij. Het was in de zomer van 1981. Burgess stond toen op het toppunt van zijn roem. Hij had kort daarvoor zijn grote roman Earthly Powers gepubliceerd en in Frankrijk werd algemeen aangenomen dat hij dat jaar de Nobelprijs zou krijgen. De venijnige Engelse kritieken die het boek ten deel zou vallen waren toen waarschijnlijk nog niet verschenen. We zaten op het terras van Les Marronniers, een van de dorpscafés. De schrijver en zijn vrouw (‘Mme Wilson’, zoals de oude dorpelingen haar noemden) kwamen de Rue de la Ramade uitlopen en namen na enig weifelen eveneens op het terras plaats. Liana droeg een lichte zomerjurk en sandalen, ze zag er met haar gezette postuur, haar doorleefde gezicht en drukke gebaren uit als een