Later op de dag werd ik opnieuw voor verhoor bij de recherche ontboden. Hetzelfde tweetal als van die morgen kwam me uit de pantry halen. Hoffer toonde ditmaal geen bezwaar. In het verhoorkamertje stond de oude man mij met twee rechercheurs op te wachten. Het drietal staarde mij vanachter het grote bureau hooghartig aan.
‘Zo, Lazonder,’ zei de oude man toen mijn begeleiders waren vertrokken. ‘Daar ben je dus weer. Heb je al vernomen waar het onderzoek op is uitgedraaid?’
Ik knikte.
‘Ach, ja!’ mompelde hij. ‘Het recht moet zijn loop hebben. Zijn we daar niet voor, Lazonder? Dat is de taak van de recherche.’
Hij liep naar de binnendeur en ging daar op een stoel zitten. Een van de twee anderen posteerde zich bij de gangdeur. De derde man, die ik nog niet kende, nam plaats achter het bureau. Hij gebood mij om eveneens te gaan zitten. Hij trok een bureaula open en haalde er een dik dossier uit te voorschijn.
‘Lazonder is je naam?’ vroeg deze rechercheur.
‘Frans Lazonder,’ zei ik.
‘Goed, Lazonder. De recherche heeft een goede vangst gedaan. Helaas, dit dossier kan nog niet worden afgesloten. Niet voor we jouw betrokkenheid bij deze misdaad nader hebben onderzocht.’
Het duurde even voor de draagwijdte van zijn woorden tot me doordrong. Ik kon niet geloven dat de recherche op wraak uit was.
‘Maar dat is onzin!’ zei ik. ‘Ik heb hier niets mee te maken.’
‘Dat bepalen wij wel,’ zei de rechercheur bij de gangdeur. ‘De recherche is geneigd je als medeplichtige van deze moordenaar te beschouwen. Die optie gaan we nu onderzoeken.’
Vervolgens poogden de mannen mij in een lange samenspraak te intimideren.
‘Waar ben je bang voor, Lazonder?’ vroeg een van hen. ‘Recht is recht!’
‘Ons hoofd hier heeft gemeld dat je op het tijdstip van de moord vanuit een gang een schreeuw gehoord hebt,’ zei een ander. ‘Van wie was die schreeuw, Lazonder?’
‘Van Massing,’ haastte de oude man zich voor mij te antwoorden. ‘Dat heeft hij al verklaard.’
‘Ontken het maar niet, Lazonder. Van al je uitspraken is rapport opgemaakt.’
‘De recherche wil graag weten op grond waarvan je toen tot de gevolgtrekking kwam dat het Massing was die schreeuwde. Aan een schreeuw kan men iemand niet makkelijk herkennen. Dat is welhaast onmogelijk.’
‘Tenzij de omstandigheden al in een richting wijzen. Al moet je die omstandigheden dan wel kennen.’
‘En wát een schreeuw moet het geweest zijn. Een doodsschreeuw, mogen we nu achteraf gevoeglijk aannemen. Je moet wel een bijzonder dwingende reden hebben om dan niet te hulp te schieten. Of geen alarm te slaan.’
De mannen wilden mij niet aan het woord laten komen. Hierna gingen ze gedrieën door de binnendeur naar buiten. Ik hoorde hen in de belendende ruimte beraadslagen. Ze spraken alledrie op opgewonden toon, maar ik kon hen niet verstaan. Even later kwamen ze weer naar binnen.