22
En Vanlaar is me komen opzoeken. Ik heb vandaag een kort onderhoud met hem gehad. Ik was vanmiddag net vijf minuten in mijn hut toen er op de deur werd geklopt.
Vanlaars komst verraste me niet. Ik had hem al eerder verwacht. Vanlaar was zenuwachtig. Toen ik hem binnenliet was hij zichtbaar opgelucht.
In de hut schoof hij alle kooigordijnen open. Nadat hij zich ervan had vergewist dat er verder niemand in de hut was nam hij plaats aan het huttafeltje. Ik nam zelf plaats op de rand van Andrés' kooi.
Na een lange stilte zei Vanlaar: ‘Bedankt, Lazonder.’
‘Waarvoor?’ vroeg ik.
‘Is dat niet duidelijk? Hier zit ik dan!’ zei Vanlaar. ‘Vrij! Zonder problemen!’
‘Dat heb je niet aan mij te danken. Ik heb niets voor je gedaan.’
‘Je hebt me verdomme niet aangegeven!’ schreeuwde Vanlaar.
‘Ik ben niet nalatig geweest. Voel je dus aan mij maar niet verplicht.’
‘Ik vind dat ik reden heb om je te bedanken.’
‘Hoe weet je trouwens dat ik verhoord ben?’ vroeg ik.
‘Dat weet ik. Ik heb op dit schip overal ogen en oren.’
‘En je bent zelf niet verhoord?’
‘Nee, dat ben ik niet! En dat zint me niet, Lazonder! Iedereen weet hoe het er tussen die Molukker en mij voorstond. Nu jij me niet hebt verlinkt voel ik me wel een stuk veiliger, maar het is nog niet genoeg! We moeten afspraken maken, Lazonder.’
Vanlaar stak een sigaret op. Dat deed ik toen ook. We zaten een tijdje zwijgend te roken.
‘Ik wil geen afspraken maken,’ zei ik. ‘Wat heb ik met jou zaken van doen?’
‘Alles! Je hebt me, godverdomme, niet aangegeven!’
‘Ik heb alle vragen die me zijn gesteld eerlijk beantwoord. Ik heb niets verdraaid. Niets verzwegen. Moet ik mij in die vete van jullie soms tot derde partij maken?’
‘Massing was een schoft, Lazonder. Ik had hem een lesje willen leren. Maar ik wou hem niet vermoorden.’
‘Wat maakt het nog uit? Het is moord of doodslag.’
‘Helemaal niet! Hoe kom je erbij? Je vergist je, Lazonder! Die schoft is zelf overboord gesprongen!’
‘Dat geloof ik niet. Ik heb hem horen schreeuwen.’
Door mijn laatste opmerking veranderde Vanlaars houding totaal. Hij leek zijn zelfvertrouwen te hebben herwonnen. Er kwam een gemene grijns op zijn gezicht en hij stond op.
‘Zo, mooi is dat!’ zei hij strijdlustig. ‘En je hebt geen alarm geslagen?’ Hij ging naast mij op de kooirand zitten en sloeg een arm om mijn schouders.
‘En wat als ik nu zelf eens op de recherche afstap?’ zei hij. ‘Ik ken die ouwe goed! Als ik nu eens tegen Grootjans zeg dat ik die avond naar het storthok ging om het hevelmechaniek te controleren? En dat ík het was die een schreeuw hoorde?’
‘Niemand zal je geloven,’ antwoordde ik.
‘Zo, en waarom niet?’