Er zaten nu drie man in het kantoortje. De hoge officier en twee jonge rechercheurs. Ik meende een van de jonge rechercheurs te herkennen. Hij was het die tijdens het eerste verhoor om de formulieren was komen vragen.
De hoge officier stond naast de binnendeur. De rechercheur die ik al kende zat achter het bureau. Zijn collega zat op een van de stoelen aan de wand. Tot mijn verbazing moest ik niet voor het bureau plaatsnemen maar op een stoel aan de wand.
De rechercheur achter het bureau nam het woord. Hij zei: ‘Lazonder, het is de bedoeling dat je goed oplet.’
De officier deed de binnendeur open. Er kwam een kleine zenuwachtige Molukker binnenschuifelen. Hij droeg een machinistenoverall en was zo duidelijk ontdaan dat ik onmiddellijk begreep dat hij een vriend van Massing was. De Molukker scheen er al niet meer aan te twijfelen dat Massing dood was. Maar toen hij op zijn vraag naar nieuws van de rechercheur naast mij een ontwijkend antwoord kreeg keek hij deze toch hoopvol aan.
Massings vriend ging voor het bureau zitten. ‘Goed, daar bent u dus weer,’ zei de rechercheur achter het bureau. ‘Ik verzoek u om mijn vragen opnieuw naar waarheid te beantwoorden. Zoals vanmorgen.’ De rechercheur sloeg een irritant neerbuigende toon aan, maar Massings vriend trok zich er niets van aan.
‘Goed, beste man. Graag luid en duidelijk spreken. U bent dus met Massing bekend. Maar bent u ook met hem bevriend?’
De Molukker knikte bevestigend.
‘Als ik het wel heb vormde u met hem en anderen een soortement Ambonezenclubje. En u kwam iedere avond in een van uw hutten bij elkaar, niet?’
De Molukker knikte opnieuw bevestigend.
‘En zo was het ook gisteravond. Althans, dat was de bedoeling, is het niet?’
‘Ja,’ zei Massings vriend. ‘Net als anders.’
‘Maar uw vriend Massing was er gisteren niet,’ zei de rechercheur.
‘Nee, meneer, hij kwam niet opdagen.’
‘Hoe laat was dat?’ vroeg de rechercheur. ‘Ik bedoel, wanneer, om hoe laat kwam Massing anders wel opdagen?’
‘Om half elf.’
‘Kwam hij nooit later?’
‘Nee, nooit later.’
‘En hij kwam altijd.’
‘Ja, meneer. Altijd! Iedere avond was hij er, onze Massing. En nooit later.’
De officier liep van de binnendeur naar het bureau. Voor het bureau vroeg hij Massings vriend: ‘Wat in hemelsnaam doen jullie dan elke avond samen?’
‘Praten,’ zei de Molukker. ‘En soms zwijgen we samen.’
‘Ja, ja,’ mompelde de officier.
‘Waarom zijn jullie niet ongerust geworden?’ vroeg de rechercheur achter het bureau. ‘Wat zijn jullie eigenlijk voor vrienden!’
‘Heel goede vrienden!’ riep de Molukker verontwaardigd uit. ‘Goede kameraden! Dat heb ik al gezegd, meneer. We hebben wel naar onze Massing gezocht. Maar nergens kunnen vinden. U mag ons niet beschuldigen, meneer. U hebt makkelijk praten!’