19
Vanmiddag ben ik, zoals ik wel vaker doe, tussen twee werkperioden in naar mijn hut gegaan. Bij de hut aangekomen zag ik dat de deur niet op slot was, de deur stond op een kier. Toen ik de hut binnenging was het grote licht al aan.
Ik trof in de hut niemand aan. Er was niemand in de hut. De kooien waren niet beslapen en er hingen geen kleren over de stoelen.
Ik dacht dat een van de Spanjaarden voor mij de hut in was gekomen en om een of andere reden weer naar buiten was gegaan. Misschien om even naar het toilet te gaan.
Omdat ik mijn hutmaat terugverwachtte liet ik ook zelf de deur aanstaan. Ik liep naar mijn kooi, want ik moest mijn bed nog opmaken. Nadat ik dat gedaan had ging ik aan het huttafeltje zitten lezen.
Tien minuten later was er nog altijd niemand komen opdagen. Ik begon me knap onbehaaglijk te voelen. Als het geen hutmaat van me was geweest, wie was er dan voor mij in de hut gekomen? Een indringer? Ik kon me niet voorstellen dat een van de Spanjaarden de hut zo lang onbeheerd open zou laten staan.
Het lukte me niet goed meer om me op mijn leesstof te concentreren en ik legde mijn boekje terzijde.
Ik stond op en liet mijn ogen door de hut gaan. Ik zag bij mijn eigen hutkast een schoen van Pablo op de grond liggen. Meteen daarop zag ik dat er aan deze kant van de hutdeur een sleutel in het slot stak. De ontdekking van de sleutel bezorgde me een woedeaanval. Ik moest nu wel toegeven dat mijn hutmaten minder zorgvuldig met onze bezittingen omsprongen dan ik had gedacht. Kwaad gaf ik een trap tegen de deur en deze viel in het slot.
Toen ik weer tot rust gekomen was besloot ik mijn onvoorzichtige hutmaten een lesje te leren. Ik vermoedde dat Pablo de boosdoener was. Ik draaide de deur op slot. Vervolgens deed ik het grote hutlicht uit en ging in het donker in mijn kooi liggen.
Na ruim een kwartier hoorde ik gemorrel aan de deur. Het was Pablo. Pablo begreep natuurlijk niet hoe de deur op slot geraakt was. Hij begon erop te bonzen. Toen daar geen reactie op kwam begon hij de namen van de andere Spanjaarden te roepen.
Nadat ik hem zo een tijdje had laten staan besloot ik mijn kooi uit te komen om hem open te doen. Maar juist op dat ogenblik drong het tot me door hoe uitzonderlijk de situatie eigenlijk was. Pablo zou als ik hem nu niet opendeed na nog wat vergeefs geroep tot de logische gevolgtrekking komen dat er niemand in de hut aanwezig was. Hij zou het feit dat de deur afgesloten was weliswaar nog altijd raadselachtig vinden maar er dan, vanuit zijn perspectief, absoluut zeker van zijn dat de hut leeg was. En ik op mijn beurt zou van die leegte als het ware de belichaming zijn. Ik zou dan, als ik erin kon slagen me in Pablo's gedachten te verplaatsen, in de unieke gelegenheid zijn om een verlaten ruimte van binnenuit waar te nemen en getuige van mijn eigen afwezigheid kunnen zijn. Wat een fantastische absurde gedachte! Ik zou mijn eigen Wakefield kunnen zijn! Deze gedachte bracht me in een staat van grote opwinding. Ik bleef roerloos in mijn kooi liggen en besloot Pablo pas open te doen als ik hem in de gang onverrichter zake van de hut zou horen weglopen.