18
Waarom heb ik mijn aantekening van gisteravond niet afgemaakt? Daar heb ik de hele verdere avond over liggen nadenken.
Schrijven is een gecompliceerde bezigheid. Je neemt je voor iets voor de vergetelheid te behoeden. En terwijl je dan schrijft bekruipt je weer de twijfel of wat je aan het opschrijven bent maar niet beter vergeten kan worden!
Al schrijvende word ik soms overweldigd door een intens geluksgevoel. Ik ben me er dan van bewust hoe vreemd het welbeschouwd is dat alles wat zich aan je voordoet in taal gevat kan worden. Alles, ja alles, het leven zelf, kan met een paar simpele lettertekens min of meer accuraat worden weergegeven! Hoe komt het dat letters, schrifttekens, die op zichzelf niets beduiden, in een bepaalde rangschikking betekenis aannemen? Ik word dan ‘aangeraakt’ door een diep mysterie. Het schrijven, het bewegen van mijn pen, krijgt iets sacraals.
Maar die heiliging van het schrift maakt het me onmogelijk om door te schrijven! Ik kan me niet meer op mijn onderwerp concentreren. Ik heb er geen vat meer op. En daar word ik dan weer neerslachtig van. Ik vraag me dan af of ik me niet met te triviale dingen bezighoud.
Zo was het gisteravond. Ik kon gewoon niet verder.
Maar nu zal ik die aantekening dan maar afmaken. Ik ben een man van mijn tijd! Wat een begin heeft moet ook een einde hebben...
...Na het eten stelde Vanlaar me voor om op het achterdek een frisse neus te gaan halen. Ik moest al over een kwartier weer in de pantry zijn. Van lezen kwam dus niets meer terecht. Ik besloot met hem mee te gaan.
In de messroom had Vanlaar nauwelijks nog een woord tegen me gezegd. Ik had zelf soms iets opgemerkt of hem een vraag gesteld. Maar dan wees Vanlaar op zijn volle mond of liet een onheilspellend keelgegrom horen.
Op het achterdek zagen we twee mannen aan de reling staan. Ze voerden een luidruchtige discussie. Toen ze ons in de gaten kregen gingen ze op fluistertoon verder. Ik meende een van de mannen te kennen, maar wist niet meer waarvan. Het was een gezette dertiger. Hij had een wijnvlek op zijn rechterwang. (Pas nu schiet me te binnen dat ik hem van het magazijn ken. Het is een horige van de magazijnmeester.)
Vanlaar liep op de mannen toe en verzocht hen van het dek af te gaan. De beide mannen keken hem verontwaardigd aan, maar verdwenen inderdaad van dek.
We gingen nu zelf aan de reling staan. We tuurden een tijdje zwijgend over het water. Het was een mooie windstille herfstavond. Een zacht azuurblauw avondlicht vulde de wolkenloze hemel. De zon trok een lang rood spoor over het donkerblauwe