roltrap terug en ging daar op z'n gemak op de grond zitten, met zijn rug tegen een zijpaneel aangeleund.
Vanlaar leek de anderen niet snel terug te verwachten. Hij stak een sigaret op, die hij zonder zich om het rookverbod in de keuken te bekommeren rustig oprookte. Vervolgens ging hij zitten slapen. Ik keek daarna niet vaak zijn kant meer op. Een keer zag ik hem een heftige spastische beweging maken met zijn linkerarm.
Na ruim een kwartier waren Vanlaars collega's nog altijd niet terug. In de pantry ging alles zijn gewone gang. De stewards maakten zoveel mogelijk gebruik van de liften. Op zeker ogenblik ging de zilverpoetser naar het toilet. Massing en ik bedienden de stewards nu met z'n tweeën.
Massing had de werktuigkundigen net als iedereen een tijdje belangstellend gadegeslagen. Ik had niets bijzonders aan hem gemerkt. Toen ik nog eens een blik op de roltrap wierp zag ik juist Vanlaar zijn ogen opendoen. Hij wreef zijn ogen uit en keek wat onwennig om zich heen. Toen zijn blik op de pantry viel fronste hij zijn wenkbrauwen.
Vanlaar stond op en liep naar de pantry toe.
‘Hij komt deze kant op!’ riep Massing zeer opgewonden. ‘Hij komt hierheen, die schoft!’
Toen Vanlaar voor de balie stond had Massing zich al schielijk in het afwashok teruggetrokken. Ik was zelf bezig een bestelling klaar te maken. De steward die mij deze bestelling opgegeven had was zodra hij Vanlaar had zien aankomen van de balie weggesneld en stond nu bij het keukenbuffet. Vanlaar leek mij nog van die avond te kennen, hij lachte me vriendelijk toe.
‘Zo, jongen, geef mij eens een glas koud water. Ik kom om van de dorst. Pils heb je zeker niet?’
‘Ik heb ijsthee,’ zei ik. ‘Dat is ook goed tegen de dorst.’
‘Nee, ik wil water. Gewoon water.’
‘Goed, dan maar water.’
Vanlaar had geen notitie van Massings aftocht genomen. Massing begon nu vanuit het afwashok nadrukkelijk mijn aandacht te trekken. Terwijl ik een schoon melkglas onder de kraan hield siste hij achter mijn rug: ‘Niet doen, Lazonder! Ik verbied het je! Laat die schoft maar bij de keukenbalie om water gaan vragen!’ Vanlaar kon Massing vanaf de balie niet zien, maar misschien wel horen.
‘Hoe heet je?’ vroeg Vanlaar.
‘Lazonder,’ zei ik.
‘Nee, je voornaam.’
‘Frans,’ zei ik. ‘Frans Lazonder. Maar iedereen noemt me kortweg Lazonder.’
‘Goed, Lazonder, geef mij dan nu eens vlug dat glas water aan. Wat sta je daar te dralen?’
Ik wist niet wat ik moest doen. Ik had het glas in mijn hand, maar aarzelde om het hem te geven.