Werken 1965-2000
(2001)–George Kool– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |
aToen ik in Rotterdam aan boord ging had ik twee koffers en een tas bij me. Ik wilde me zo snel mogelijk van die last ontdoen. Iemand wees me op een deur met een bordje ‘crew only’ erop. Toen ik die deur door liep was ik me er wel van bewust dat ik nu mijn oude leventje voorgoed achter mij gelaten had, maar nog niet dat ik op het schip zelf een onderwereld had betreden. In het onderschip hangt geen plattegrond van de tussendekken. De dienstvertrekken zijn voorzien van opschriften en de hutten dragen koperen nummers. Maar hoe je een bepaalde hutgang kunt bereiken staat nergens aangegeven. Het was nog vroeg, maar het schip gonsde al van de bedrijvigheid. Niemand had tijd om me de weg naar mijn hut te wijzen. Ik daalde steeds dieper in het schip af. Op zeker ogenblik moest ik mijn hoop op een patrijspoort in mijn hut opgeven. Tenslotte belandde ik in de lage corridor. Daar was iemand zo vriendelijk me het trapje naar mijn hutgang aan te wijzen. Ik moest de koffers en mijn tas een voor een naar beneden dragen. De hutgang viel me niet tegen. Ik was heel blij met het geringe aantal hutten in de gang. Ik nam mijn bagage weer op en ging op zoek naar mijn hut. Toen ik langs het washok liep zag ik iemand daar zich uitgebreid staan wassen. Dat verbaasde me nogal, zo kort voor het vertrek. (Waarschijnlijk was het nog niet tot me doorgedrongen dat niet iedereen Rotterdam als zijn thuishaven kan beschouwen.) Voor de hut liet ik mijn spullen op de grond zakken. Ik wilde even op adem komen. Terwijl ik naar mijn hutdeur keek vroeg ik me nieuwsgierig af of de hut er ongeveer zo uit zou zien als ik me had voorgesteld. En plotseling drong het tot me door dat al mijn dromen over mijn toekomstige zeemansleven een ernstig hiaat vertoond hadden. Ik was me er steeds van bewust geweest dat ik mijn hut met anderen zou delen en in mijn dromen had ik ook altijd meerdere kooien gezien. Maar levende hutmaten, mensen van vlees en bloed, waren er nooit in voorgekomen! Mijn nieuwe werkelijkheidszin dwong me een aantal vragen onder ogen te zien. Hoe zou het eigenlijk zijn om zo'n lange tijd met anderen in een kleine ruimte te leven? Mijn hutmaten waren nu nog vreemden voor me, maar dat zou spoedig anders zijn. Zou ik wel met hen overweg kunnen? En wat als dat niet zo zou zijn en we op gespannen voet met elkaar zouden komen te staan? Als we gedurende heel de lange reis in onmin met elkaar zouden leven? Die laatste mogelijkheid bezorgde me koude rillingen. Ik werd bang en kreeg angstvisioenen. Tenslotte vermande ik me en deed de hutdeur open. Voor mij zag ik een groot donker gat. Ik maakte daaruit op dat ik althans voorlopig niets van mijn hutmaten te vrezen had.
In de hut kon ik geen lichtschakelaar vinden. Hoe ik de wand ook aftastte, mijn hand stuitte nergens op een schakelaar. Om wat meer ganglicht tot de hut toe te laten | |
[pagina 22]
| |
duwde ik de hutdeur wijd open. Maar het licht was te zwak om ervan te kunnen profiteren. Mijn ogen raakten aan het halfduister gewend en ik keek wat in het rond. Ik kon nu vaag een paar omtrekken in de ruimte onderscheiden. Plotseling zag ik vlakbij mij op ooghoogte de contouren van een hoofd. Het hoofd leek me van onder een kooigordijn te bespieden. Ik schrok geweldig, maar het hoofd leek de situatie heel normaal te vinden. Om een of andere reden bleef het hoofd afwachtend zwijgen. Dus nam ik zelf het woord. ‘Goedemorgen,’ zei ik. ‘Ik ben Frans Lazonder. Weet u misschien waar de lichtschakelaar zit?’ Tot mijn verbazing bracht mijn simpele vraag het hoofd in opperste verwarring. Het begon misnoegd te schudden en even later trok het zich grommend achter het kooigordijn terug. ‘Yo no te comprendo,’ hoorde ik een vertoornde stem vanachter het gordijn roepen. ‘I Spanish! Español! All of us Spanish! Tu no te eres Español, goedverdoeme...!’ Zo kwam ik er dan achter dat ik in een Spaanse hut geplaatst was en in de hut met een taalprobleem te maken zou krijgen.
Tenslotte vond ik de schakelaar toch, naast de deur, iets lager dan gebruikelijk is. Toen ik het licht had aangedaan zag ik dat de andere kooigordijnen opengeschoven waren en dat de kooien leeg waren. Ik zal nu mijn hut beschrijven:
Vanuit de deuropening zie je tegen de achterwand drie hoge klerenkasten staan. Naast de deur staat nog zo'n kast, maar die is door de deur aan het zicht onttrokken. De kasten zijn van hout en voorzien van koperen hangsloten. De hut telt vier kooien. Aan elke zijwand twee. De benedenkooien zijn zo hoog als een gewoon bed en de bovenkooien bevinden zich op schouderhoogte. De kooien zijn met het hoofdeinde naar de gangwand toegewend. De kooien worden bij het voeteneinde afgesloten door opstaande houten schotten. Achter deze schotten bevinden zich kleine bergruimtes, waarin lege koffers en dergelijke opgeborgen kunnen worden. Al het houtwerk is blank gevernist. De kooigordijnen zijn van een ruwe okergele stof. De gordijnen kunnen langs de bergruimtes tot aan de achterwand aan toe worden opengeschoven. In de hut hangt aan het plafond een kleine melkglazen bol. Verder bevindt zich in elke kooi boven het kussen nog een klein leeslampje, dat met een koordschakelaar bediend kan worden. Midden in de hut staat een vierkant houten tafeltje, met vier stoelen er omheen. Deze stoelen hebben een vernikkeld frame en een bruinkunstleren zitting en rug. Twee van de stoelen staan ook wel bij de benedenkooien, waar ze dan als opstap naar de bovenkooien dienen. Op al het houtwerk hebben mijn hutmaten foto's geplakt. Het zijn foto's van naakte vrouwen, afkomstig uit seksblaadjes, die ze overal in havens hebben gekocht. | |
[pagina 23]
| |
Een beter overzicht van de mondiale pornocultuur bestaat er niet! Ze hebben die foto's met beleid opgeplakt. Op de hutdeur hangen alleen maar westerse vrouwen, althans vrouwen met een blanke huid. Op andere plaatsen juist weer overwegend negerinnen. Er hangen groepjes Aziatische en Arabische vrouwen. Bij deze laatsten is het geslacht zonder uitzondering kuis met een schaamlapje bedekt. De foto's tonen zowel jonge als oude vrouwen. Zowel hele dikke, met enorme borsten en machtige dijen, als magere, en meisjes die nog helemaal een borsten hebben. Er zijn foto's bij van vrouwen die in hemelbedden liggen. Op andere staan ze wijdbeens in een korenveld, of ze rijden op een paard, of op een olifant, of ze omstrengelen een beeld van Apollo, wiens marmeren geslacht ze dan in hun geile onnadenkendheid vergeefs proberen te prikkelen. Op een van de kastdeuren hangt een stokoud verschrompeld vrouwtje zonder schaamhaar. En er zijn ook vrouwen bij met maar één borst of met een afschuwelijke huidziekte.
Door die foto's zag ik meteen welke kooi en kast ik de mijne mocht noemen. Mijn voorganger had zijn aandeel in de collectie meegenomen en in de rechterbovenkooi en op de kast naast de deur ontbraken ze geheel. Mijn ontstemde Spaanse hutmaat liet zich niet meer horen en ik begon mijn koffers en mijn tas uit te pakken. Ik hing mijn kleren in de kast of legde ze op de kastplank en zette mijn schoenen onder op de bodem van de kast. Wat ik met mijn boeken moest doen wist ik nog niet en ik borg ze voorlopig in een koffer. Nadat ik de koffers en de tas in de bergruimte achter mijn kooi had gezet wilde ik mijn bed opmaken, maar moest tot mijn spijt constateren dat er in mijn kooi geen lakens klaargelegd waren. Ik besloot de hut weer te verlaten en naar het voordek te gaan, maar voor ik daar aankwam raakte ik bij een merkwaardig incident met een emigrantenfamilie betrokken...Ga naar voetnoot* | |
[pagina 24]
| |
bPas vroeg in de avond kwam ik opnieuw in de hut. Massing had me verteld waar ik de linnenkamer kon vinden en ik had nu lakens bij me. Ditmaal trof ik in de hut niet één maar drie Spanjaarden aan. Twee van hen zaten aan het huttafeltje en waren bij mijn binnenkomst druk in gesprek. De derde zat op de rand van een benedenkooi een boekje te lezen. Deze laatste was de hutmaat die mij die ochtend zo aan het schrikken had gebracht. Natuurlijk heb ik mijn hutmaten inmiddels beter leren kennen. Het was Pablo die op de kooirand zat. Een van de mannen aan het tafeltje was mijn hutmaat Andrés. De Spanjaard tegenover hem was geen hutmaat van me. Hij is met de anderen bevriend en komt soms bij hen op bezoek Toen ik voor de hutdeur stond was ik vast van plan mijn hutmaten direct bij mijn binnenkomst hartelijk de hand te reiken. Maar de koele ontvangst die de Spanjaarden me bereiden ontmoedigde me meteen. Pablo begroette me met een afgemeten knikje. De twee anderen gingen gewoon door met hun gesprek. Het was me wel duidelijk dat de mannen net als ik erg met het taalprobleem in hun maag zaten. Ze lieten me bij de deur staan. Hoewel ik hun Spaans niet kon volgen maakte ik uit hun toon op dat de Spanjaarden aan tafel over gewichtige zaken spraken. Eenmaal mengde Pablo zich in het gesprek en het viel me op dat de anderen veel waarde aan zijn woorden hechtten, ze luisterden aandachtig naar hem. Het kwam me nu goed uit dat ik mijn bed nog niet had kunnen opmaken. Ik klom op de stoel naast de benedenkooi onder mijn eigen kooi en wierp de lakens in mijn kooi. In de kooi lagen bij het voeteneind twee grijze paardendekens en een hoofdkussen. Ik legde het onderlaken om de matras en slaagde er met wat gespeelde onhandigheid in daar extra lang over te doen. Vervolgens streek ik de vouwen omstandig glad, daarna deed ik hetzelfde met het bovenlaken. Nadat ik de dekens had uitgelegd en om de matras gevouwen had wist ik ook van de sloop om het kussen doen nog een tijdrovend karweitje te maken. Op die manier kon ik mijn aanwezigheid ondanks de afwijzende houding van de Spanjaarden iets vanzelfsprekends geven. Ik was ervan overtuigd dat de Spanjaarden mij achter mijn rug nauwlettend in de gaten hielden. Op zeker ogenblik stokte hun gesprek. En toen veroorloofde ik me een kuchje te produceren. Prompt gingen ze weer door met hun gesprek. Tenslotte besloot ik de mannen toch maar manmoedig tegemoet te treden. Ik had me voorgenomen om mij op de stoel om te draaien en daar net zo lang te blijven staan tot ze aandacht aan mij zouden schenken. Ik draaide me om. Ik stak mijn hand naar voren. Maar plotseling begon ik te beven. Ik klom beschaamd van de stoel en haastte me naar buiten... | |
[pagina 25]
| |
cIn de messroom voelde ik mij ellendig en alleen. Ik verweet de scheepvaartmaatschappij mij in een Spaanse hut ondergebracht te hebben en geen rekening gehouden te hebben met de sociale implicaties van het taalprobleem. Maar later schreef ik de moeilijkheden toch weer aan mijn eigen onhandigheid toe. Het was die eerste avond erg druk in de messroom. Voor mij was alles nieuw. Ik liep naar de hoek bij de gokautomaat, vanwaaruit ik de ruimte heb best meende te kunnen overzien. Ik was in de war en ik kwam ertoe een paar onzinnige quasi-statistische observaties te doen. Ik probeerde de gemiddelde leeftijd van het aanwezige messroompubliek te schatten. En ik telde de snorren die ik in de messroom waarnam. Later nam ik plaats aan een leeg tafeltje en daar heb ik de rest van de avond wat voor mij uit zitten staren. Toen ik die avond laat voor de derde keer voor mijn hutdeur stond verwachtte ik dat mijn hutmaten al zouden slapen. Ik stak de sleutel in het slot en probeerde het slot zo stil mogelijk open te draaien. Maar de deur was nog niet op slot. Zodra ik de deur opendeed kwam er een dikke rookwalm naar buiten. En bij mijn binnenkomst werd ik met een luid gelach begroet. Er waren nog altijd drie Spanjaarden in de hut. Maar voor de vriend van Pablo en Andrés was een andere Spanjaard in de plaats gekomen. De mannen waren tijdens mijn afwezigheid aan het drinken geslagen. Ze zaten elk met een keukenglas halfvol wijn voor zich aan het huttafeltje. Toen ik de nieuwkomer in het gezicht keek begreep ik dadelijk dat ik hem die dag al eerder had ontmoet. De nieuwkomer was een van de twee Spanjaarden die in het trappenhuis de emigrantenfamilie tegengehouden had! Gaspar (hij is mijn derde hutmaat) kon mij niet gelukkiger maken dan door mij zodra hij ook mij herkend had vriendelijk toe te knikken. Hij stond op en begon me hartelijk de hand te schudden. Zijn optreden was voor Pablo en Andrés, die door de drank inmiddels goed geluimd waren, aanleiding om eveneens van tafel op te staan en mij hartelijk de hand te schudden en de Spanjaarden gaven van hun goede bedoelingen blijk door mij spontaan ‘Amigo! Amigo!’ toe te roepen. Wat was ik blij dat ik hun onverwachte vriendschapsbetuiging met in ieder geval een van de weinige Spaanse woorden die ik kende kon beantwoorden en hen op mijn beurt ‘Amigos!’ kon toeroepen. Gaspar begon het verhaal van de emigrantenfamilie te vertellen. De anderen luisterden met zichtbaar plezier naar hem. Onder het vertellen bootste Gaspar de gebaren van de kleine familietiran een paar keer na en draaide zich dan met vragende blik naar mij toe, waarna ik mij haastte het verhaal met een hoofdknik te beamen. Pablo nam de stoel waarop ik eerder die avond mijn bed had staan opmaken beet en schoof deze aan tafel en noodde mij uit te gaan zitten. Andrés haalde een extra glas uit een van de hutkasten tevoorschijn en schonk alle glazen vol om op onze kennismaking te kunnen toasten. Toen we gevieren aan tafel zaten namen de Spanjaarden de draad van hun gesprek van voor mijn binnenkomst weer op. Steeds als er iets te lachen viel keken ze verwachtingsvol mijn kant op en boden me zo de gelegenheid in hun plezier te delen. Ze gaven me sigaretten en als | |
[pagina 26]
| |
ik een slok uit mijn glas genomen had haastten ze zich ombeurten mijn glas weer bij te vullen. Natuurlijk kon onze verbroedering het probleem van de taalbarrière slechts tijdelijk verhullen. Ik vroeg me al gauw af of ik er nu beter aan toe was, nu ik dan door vrienden in een blijvend taalisolement gedrukt zou worden. Ook de Spanjaarden keerden al gauw weer tot de werkelijkheid terug. Toen de wijn op was stokte het gesprek en begonnen ze somber voor zich uit te staren. Pablo doorbrak de stilte een keer door zenuwachtig te gaan niezen. Andrés haalde op zeker ogenblik een foto van zijn familie van onder zijn hemd vandaan en toonde me die. Ikzelf probeerde de spanning een keer te verminderen door de naam van Franco misprijzend uit te spreken, maar de Spanjaarden reageerden daar nauwelijks op, ze keken me schaapachtig aan en haalden hun schouders op. Plotseling stonden ze alledrie tegelijk op en begonnen zich uit te kleden. Pablo en Gaspar legden hun kleren over de stoelen, Andrés opende zijn hutkast en gooide zijn kleren onder in de kast. Toen de mannen naakt waren gaven ze elkaar een hand en geen van hen maakte aanstalten om naar het washok te gaan. Gaspar nam een stoel en zette die bij de kooi onder de bovenkooi waaruit ik die morgen Pablo's hoofd tevoorschijn had zien komen. Pablo nam een sleutel uit een zak van zijn broek en deed de hutdeur op slot. Daarna wierp hij de sleutel op het tafeltje. De mannen sloegen alledrie tegelijk een kruis en stapten in hun kooien. Ik kleedde mij naar hun voorbeeld ook helemaal uit. Toen ik naakt was zag ik Pablo vanuit zijn bovenkooi belangstellend naar mij loeren. Ik zette mijn stoel naast Andrés' kooi, wierp al mijn kleren in mijn kooi en klom naar boven... |
|