4
Mijn werktijden aan boord zijn onregelmatig. Om tien uur 's avonds zit mijn werk erop, maar door fluctuaties in het dienstrooster begin ik de ene dag veel vroeger dan de andere. De dagen zijn verdeeld in werkperiodes en vrije periodes van wisselend twee of drie uur.
Deze indeling biedt bepaalde voordelen. Het belangrijkste voordeel is wel dat ik nooit lang achtereen in de keuken hoef te zijn, ik kan ook overdag het dek opzoeken. Mijn neus is niet altijd onderworpen aan het bedwelmende regiem van de keukengeuren. Mijn oren hoeven de afstompende kakofonie van keukengeluiden, het gesis van ketels, pannengerammel, glasgerinkel, bordengekletter, gezoem van apparaten, dit alles nog aangevuld met de bevelen van de chef-kok, niet lang achtereen te verduren. Maar er kleven ook nadelen aan dit rooster. Mijn dagen zijn relatief lang en mijn vrije tijd is versnipperd, waardoor ik buiten het werk weinig kan ondernemen.
Het werk in de pantry is niet bepaald verheven. Het komt neer op het schenken van een aantal non-alcoholische dranken. In de keuken is men bijzonder zuinig op het koffie- en theezilver. De passagiers moeten al als ze bestellen aangeven hoe ze de koffie of thee willen gebruiken. Ons assortiment bestaat dus uit koffie en thee met of zonder suiker en melk, verder uit melk, chocolade en nog enkele vruchtensappen. Tot het pantrywerk behoren ook broodroosteren, afwassen, zilverpoetsen, voorraden bijhouden.
De gang van zaken is als volgt: als pantrybediende word je geacht de bestellingen die je van voor de balie door een constant af en aan lopende schare stewards krijgt toegesnauwd zo snel mogelijk klaar te maken. De stewards zijn gewoon om het vuile servies dat ze mee terugbrengen lukraak op de balie te smijten, dat moet snel weggezet worden en de roestvrijstalen balie moet voortdurend met een doek worden afgenomen. Als het niet druk is blijven de stewards bij de balie staan tot het bestelde voor hun neus is gezet. Om koffie- en theetijd, en na het diner, gebruiken ze die tijd liever om een eerdere bestelling weg te brengen, of om bij de grote keukenbalie alvast nagerechten te verzamelen. Tijdens de spitsuren moet je goed opletten wat je voor welke steward hebt klaargezet, want de stewards houden ervan elkaars bestellingen weg te pikken en het pantrypersoneel van de moeilijkheden die daar van komen de schuld te geven.
Na mij eerst enige tijd genegeerd te hebben heeft mijn Indische chef mij in het werk onderricht. Mijn chef heet Massing, hij is een Molukker, maar geeft er de voorkeur aan zichzelf een Indische Nederlander te noemen. Ik heb één vaste collega, Jef genaamd, ook wel bekend als ‘de Zilverpoetser’. In de pantry werkt soms een invaller, een zekere Hoffer, die normaal werkt in een pantry van de eerste klasse.
De sfeer in de pantry is bijna altijd gespannen. Dat komt omdat het niet botert tussen Massing en Jef. Deze mannen zijn in alles elkaars tegenpolen. Massing is een zachtmoedige, in zichzelf gekeerde man van misschien vijftig jaar, klein van stuk, fijn van uiterlijk. Hij spreekt heel zacht, misschien omdat hij zich voor zijn Indische tongval schaamt. Zijn manier van spreken past niet erg bij zijn leidinggevende functie, zeker niet in de keuken, waar gezag uitoefenen gelijkstaat met een grote bek opzetten. Ik