2
Het avontuur met de emigrantenfamilie betekende het einde van mijn gevoel van lotsverbondenheid met deze ontheemden. Maar vervolgens werd mijn besluit om O. te verlaten nog veel zwaarder beproefd. Het kost me moeite om hierover te schrijven. Ik weet niet precies wat me overkomen is. De bittere waarheid is dat ik de eerste vier dagen aan boord in een soort shocktoestand heb doorgebracht.
Er waren verbazingwekkend weinig mensen op het achterdek. Aan de reling stonden een paar oudere echtparen. Midden op het dek stond een matroos een sigaret te roken. Op enige afstand van hem stonden twee in loden jassen geklede heren druk met elkaar te praten. Die heren gingen zo in hun gesprek op dat het wel leek of we nog niet vertrokken waren.
Toen het schip de kanaalmond uitvoer klonk achter mij een luid gejoel op. Het gejoel ging al gauw over in gezang. Ik draaide me om en zag op een van de bovendekken een groepje jongeren dansen en springen. Op dat dek stond ook een oudere dame. Ze droeg een zwarte bontjas en hield een zwarte sjaal voor haar mond. De dame keek met droeve blik naar de steeds kleiner wordende duinen en leek het lawaaierige groepje helemaal niet op te merken.
Ik was ook zelf aan de reling gaan staan. Ik had me voorgenomen om het moment waarop de kust uit het zicht zou verdwijnen zo nauwkeurig mogelijk te registreren. Op dat moment zou, zo had ik besloten, mijn nieuwe leven beginnen. Ik had me veel van dat bevrijdende moment voorgesteld. Maar toen het daar was voelde ik geen vreugde. Integendeel, ik werd overweldigd door een intens gevoel van verlatenheid. Ik stond, nu er geen enkel oriëntatiepunt meer was, plotseling oog in oog met het heelal. En die grenzeloze ruimte deed me duizelen. Ik kreeg steken in mijn hoofd. Toen ik me wilde omdraaien moest ik me van die immense ruimte losscheuren.
In de pantry leek niets goed tot me door te dringen. Ik zag alles wel, maar kon er geen samenhang in ontdekken.
Ik heb me de afgelopen dagen met de meest onzinnige dingen beziggehouden. Ik heb veel aandacht geschonken aan het schoeisel van de koks. En aan de wandteksten in het keukentoilet. Ik heb me verdiept in de vraag waarom patrijspoorten altijd rond zijn en nooit eens ovaal. In de tijdverschuiving per etmaal. In de vraag waarom ons scheepsbulletin, de ‘Oceaanpost’, een Hollandse naam draagt, terwijl bijna alle berichten in het Engels gesteld zijn. Ik heb een excessieve belangstelling gehad voor het linkeroor van mijn Indische chef. Niet voor mijn chef, maar voor zijn oor, als autonoom object. Ik heb hem over dat oor willen aanspreken. Hem ermee feliciteren. Een andere keer kwam dat oor me zo lachwekkend voor dat ik bijna in schateren ben uitgebarsten. Nu kan ik er niets bijzonder meer aan ontdekken.