gemeenschappelijke toilet- en wasruimte. De hutgang bevindt zich aan bakboordzijde, er lopen veel pijpleidingen.
Nadat ik mij in mijn werkplunje gestoken had besloot ik de rest van mijn vrije tijd op het achterdek door te brengen. Ik klom het trapje in mijn hutgang weer op en hoorde in de corridor een luid gekrakeel. Geredetwist van mannen en geschreeuw van kinderen. In de corridor stond bij het dichtstbijzijnde trappenhuis een zestal mensen hevig ruzie te maken.
Boven aan de trap stonden twee mannen in helblauwe overalls. Ze belemmerden de anderen de doorgang. De mannen hadden een vrij donkere gelaatskleur en ik kon uit hun opmerkingen opmaken dat het Spanjaarden waren. Op de trap stond een kleine man, licht kalend, druk te gebaren. Achter hem stond een grote dikke vrouw met geblondeerd haar. Ze stak ondanks haar lagere positie met kop en schouders boven de kleine man uit en hield een grote hutkoffer vast, die ze geen ogenblik op de tree liet rusten. Onder aan de trap stonden twee kinderen, een meisje van misschien vijftien jaar en een iets oudere jongen. Het meisje hield een verzameling koffers en tassen in het oog. De jongen had al een volwassen postuur, maar hij keek zo onnozel uit zijn ogen dat je hem wel voor een scholier moest houden.
Ik zag meteen dat de onderste vier mensen een emigrantenfamilie vormden. Ik heb al heel wat verhalen over de dwaasheid van de emigranten aangehoord, bijvoorbeeld dat ze zich al bij het vertrek kleden naar de seizoensomstandigheden van hun nieuwe vaderland.
De Spanjaarden lachten me olijk toe. Ze hadden een medebemanningslid in mij herkend. Ik was helaas nog te onwennig om hun blikken van verstandhouding onmiddellijk te beantwoorden en mijn aarzeling deed hen verstijven van schrik. Ik heb ze daarna niet meer horen praten.
Ook de emigranten vatten mijn komst aanvankelijk als een versterking van hun kamp op. ‘Vuile islamieten!’ riep de emigrant naar boven. ‘Moslims, ga je moeder pesten! Zien jullie dan niet dat we verdwaald zijn, tuig?’ Vervolgens liet hij een racistische scheldkanonnade horen, waarbij hij de Spanjaarden telkens een andere nationaliteit en religie toedichtte. De Spanjaarden bleven boven aan de trap staan en hoorden het gescheld gelaten aan.
Op zeker ogenblik kreeg de vrouw er genoeg van. ‘Toe nou, Jo.’ zei ze. ‘Kom, Jo, misschien is dit niet de goede trap voor ons.’ De Spanjaarden begonnen nu met hun armen te zwaaien. De kleine pater familias draaide zich verbolgen om naar zijn vrouw.
‘Agnes, moet je me weer belachelijk maken?’
‘Toe, Jo, er zijn mensen bij...’
‘Niets mee te maken! We gaan hier naar boven! Hebben we soms niet genoeg betaald? Heb ik me soms al die jaren afgebeuld om me de les te laten lezen?’
De vrouw deinsde verschrikt naar achteren. Ze dreigde over haar hutkoffer te struikelen. De jongen schoot op haar toe om haar te ondersteunen. Het meisje schaterde het uit en ook de emigrant had duidelijk plezier om de capriolen van zijn vrouw.
‘Hé, jij daar!’ wendde de emigrant zich plotseling tot mij. ‘Vooruit, ga de kapitein waarschuwen dat er hier twee Turken mijn familie aan het molesteren zijn!’ Ik schrok geweldig, waarschijnlijk omdat ik op mijn werktenue werd aangesproken.