Ik pakte een sigaret, schoof het doosje open, haalde er een lucifer uit, streek hem af, stak de sigaret aan, doofde de lucifer en gooide hem in de asbak, stond op, liep naar de kapstok, trok mijn jas aan, opende de deur en sloot hem, liep de trap af. Buiten gekomen moest ik me beheersen het niet op een lopen te zetten.
Ook bezocht ik een oude studiegenoot die ik in lange tijd niet gezien had. Ik betrad een klein studeervertrek, volgepakt met boeken. Stapels mappen en paperassen op een door een felle bureaulamp beschenen werktafel. Een pot thee binnen handbereik op een lichtje.
Ik stoor je, zei ik, en het me in een stoel vallen. Natuurlijk, zei hij. Thee? Hoe staat het leven?
Ik hield mijn ogen op het vloerkleed gericht om de indruk te wekken dat ik nadacht. Ik weet het niet precies... Ken je het benauwde gevoel wanneer iemand tegen je praat terwijl hij net iets te dicht voor je staat? Je doet een stap achteruit, maar hij doet daarop een stap naar voren, zodat hij nog steeds op je lip zit. Dat gevoel heb ik momenteel bij alles. Ik kan geen afstand nemen, ik voel me omsingeld... Ik haalde mijn schouders op. Tijdje weggeweest, besloot ik. Moeilijk weer aan de slag te komen, moeilijk de draad weer op te pakken.
Hij knikte, zijn ogen op oneindig. Hij was een zware, behaarde man geworden, vergroeid met de enorme, doorrookte pijp waarvan hij de kop in de kom van