70.
Cornelius.
In Cesarea woont Cornelius, een Romeinsch hoofdman. Een heiden van afkomst, is hij bekend geworden met den God van Israël. In oprechtheid dient hij den Heere: God kent zijn stille gebeden; God kent zijn godvruchtigen wandel; de armen kennen hem als hun milden weldoener.
Een engel verschijnt hem op zekeren dag. ‘Cornelius!’ hoort hij zich toespreken. ‘Wat is het, Heere?’ vraagt hij, vol verwondering. Dan antwoordt de engel: ‘Uw gebeden en uw aalmoezen zijn tot gedachtenis opgekomen voor God. Zend heen naar Joppe om Simon Petrus, die zal u zeggen, wat gij doen moet.’
God heeft zijn gebeden verhoord. Hoe dikwijls heeft hij den Heere niet gesmeekt, hem beter te leeren kennen den weg der zaligheid. Nu zal hij hem kennen: Christus, die de Weg zelve is. Neen, niet alleen voor Joden en Samaritanen, ook voor de heidenen. En als de apostelen uit eigen beweging niet tot de heidenen gáán, zal God ze zènden.
Cornelius' boden gaan naar Joppe, om Petrus te roepen.
Op het platte dak van het huis van den lederbereider Simon, waar hij thuis lag, zat dien middag de apostel. Een schoon vergezicht bood deze plaats. Heerlijk blauwde daar in het Westen de groote zee. En rondom Joppe geurden de tuinen. Toch houdt iets gansch anders Petrus' aandacht gespannen. In een soort droomgezicht laat de Heere hem allerlei dieren zien: al de viervoetige, en de wilde en de kruipende dieren, en de vogelen des hemels. Petrus heeft honger. Een stem roept: ‘Sta op, Petrus, slacht en eet!’ Maar Petrus weigert. Zou hij vleesch eten van dieren, die voor de Joodsche wet onrein waren? De stem antwoordt hem, dat God verklaart, dat ze niet onrein zijn! Tot driemaal herhaalt zich het gezicht. Dan wordt het groote linnen laken, dat hij uit den hemel heeft zien nederdalen, en waarin al de dieren zich bevonden, weer opgetrokken. 't Verdwijnt uit zijn gezicht.
Petrus ziet weer de blauwende zee. Hij ziet weer de schoone tuinen. Wat beduidde dit gezicht toch?
Daar komt men hem roepen. Cornelius' knechten vragen naar hem. Ze verhalen hem van Cornelius, en vragen hem, nu mee te gaan. Petrus weet wat hij doen moet. De Heilige Geest heeft hem reeds geboden, hen te vergezellen. Sommige broederen uit Joppe gaan mee. In Cornelius' huis gekomen, valt de hoofdman voor Petrus neer, en aanbidt hem. Maar Petrus beduidt hem anders. ‘Sta op!’ zegt hij, ‘ik ben ook zelf een mensch.’
Dan gaat hij binnen, waar een gezelschap vrienden en familieleden van Cornelius in spanning wacht.