vader was een Farizeër. Nu woont Saulus in Jeruzalem. Hij is door Gamaliël, een beroemd leeraar, onderwezen.
Hij meent God een dienst te doen, door de gemeente des Heeren te verwoesten. Jezus is immers een bedrieger, een Godslasteraar? En moeten dan Zijn volgelingen niet uitgeroeid worden?
Als een woedende leeuw gaat Saulus te keer tegen elk. die Jezus belijdt. Man nòch vrouw ontziet hij. Lasteren zullen zij den Naam, die hun dierbaarder is dan hun leven. En willen ze niet, de wreedste straffen en felste martelingen doet hij hen ondergaan.
Daar verneemt hij, hoe zelfs in Damascus, de hoofdstad van Syrië, reeds discipelen zijn van den gehaten Nazarener. Groot is het aantal Joden, dat te Damascus woont. Mag hij toelaten, dat ook zij verleid worden door de volgers van Jezus? Neen, dat zal hij niet dulden. Van den Hoogepriester krijgt hij brieven mee aan de Joden in Damascus, opdat ieder hem in zijn werk zal bijstaan.
Zoo trekt hij als een leeuw op de kudde los. Wie zal hem keeren?
God! Nabij Damascus omschijnt hem plotseling een hemelsch licht. Als bedwelmd valt hij ter aarde. Een stem roept hem toe: ‘Saul, Saul, wat vervolgt gij Mij?’ ‘Wie zijt gij, Heere?’ stamelt hij. En de stem antwoordt: ‘Ik ben Jezus, dien gij vervolgt!’
Nu wordt de leeuw een lam! Bevend en verbaasd, vraagt hij: ‘Heere, wat wilt Gij, dat ik doen zal?’
‘Ga naar Damascus en u zal aldaar gezegd worden, wat gij doen moet!’ luidt Jezus' antwoord.
Blind, als een hulpbehoevende aan de hand geleid, treedt Saulus de poort van Damascus binnen. Drie dagen lang ziet hij niet, eet hij niet, drinkt hij niet. Maar.... hij bidt! Hij aanbidt den Heiland, dien hij zoo fel vervolgde. Gods genade is hem te machtig geweest.
Straks zendt de Heere een ouden discipel tot hem. Hij legt de handen op Saulus' hoofd, en liefderijk klinkt zijn stem: ‘Saul, broeder, de Heere heeft mij gezonden, n.l. Jezus, die u verschenen is, opdat gij weder ziende en met den Heiligen Geest vervuld zoudt worden!’
Saulus wòrdt ziende. En na eenige dagen predikt hij in de synagoge der Joden den Naam van Hèm, dien hij vroeger haatte. ‘Jezus is waarlijk de Christus, de Zoon van God!’ Dit is Paulus' prediking. Nu ontbrandt ook tegen hèm de vijandschap. Men zoekt hem te dooden. Maar hij ontkomt. Want veel werk heeft de Heere nog voor hem te doen. Hij is door God uitverkoren, om Zijn Naam te dragen voor de heidenen, voor koningen en stadhouders!