gedaan dan Mozes en de profeten tegengesproken. Het heeft de profeten gedood en gesteenigd. En zìj, Stefanus' vijanden, de Joodsche Raad, zijn ze geen waardige zonen van hun vaderen? Hebben zìj niet den grootsten Profeet, op wien àlle profeten gewezen hebben, verraden en vermoord, Jezus Christus, den Rechtvaardige?....
Nu barst de woede der vijanden tegen Stefanus los.
Ze knersen de tanden tegen hem. Als bloeddorstige dieren grimmen ze hem aan.
Siddert hij niet van angst?
Hij ziet wel zijn brieschende vijanden. Maar hij ziet méér. Hij slaat het oog omhoog. O, hoe heerlijk! Hoe onuitsprekelijk heerlijk! Laat ze de tanden knersen! Laat hen brieschen van woede. Hij ziet.... de hemelen geopend; hij ziet de heerlijkheid Gods; hij ziet Jezus, staande, als tot zijn hulp gereed, ter rechterhand Gods!
En wat hij ziet, roèpt hij ook uit: ‘Ik zie de hemelen geopend en den Zoon des menschen, staande ter rechterhand Gods!’
Nu worden de rechters moordenaars. Ze willen naar hem niet hooren. Ze sleepen hem buiten Jeruzalem en daar werpen ze hem neer. Ze zullen hem dooden!
En terwijl Stefanus zijn Heiland ziet wenken, hagelen de steenen op hem neer. ‘Heere Jezus, ontvang mijn geest!’ zoo roept hij.
Bloedend verwonden hem de steenen, met groote kracht geworpen. Nog eenmaal hoort men zijn stem: ‘Heere, reken hun deze zonde niet toe!’
En met een gebed voor zijn vijanden op de lippen, ontslaapt hij.
De eerste martelaar om het geloof in Jezus Christus.