64.
In den naam van Jezus!
Hoe hartelijk hebben de leden der eerste Christelijke gemeente elkaar lief. Alles hebben zij voor elkaar over, om Christus' wil. Rijken deelen den armen mee, zoodat niemand gebrek behoeft te lijden. De apostelen zijn trouwe herders over de kudde. En tegelijk prediken ze onvermoeid en onvervaard het Evangelie van Jezus Christus. Groote wonderen en teekenen geschieden door hun handen en de naam van den Heere Jezus wordt in Jeruzalem grootgemaakt.
De vijanden zien het met nijdige oogen aan. Nu ze meenden, dat zij hadden overwonnen, bleek hun het tegendeel. Niet zij, maar Jezus had getriomfeerd. In Zijn Naam geschiedden wonderen; in Zijn Naam prediken de apostelen, frank en vrij; in Zijn Naam gelooven honderden, neen, duizenden!
Eens gaan Petrus en Johannes samen naar den tempel. Bij de Schoone Poort zit een ongelukkige: een man, die reeds van zijn geboorte af kreupel is. Hij bedelt daar van degenen, die voorbij komen, een aalmoes. Daar strekt hij de hand óók uit naar de apostelen. Zal hij van deze mannen een gave ontvangen?
Ze staan bij hem stil. Daar strekt Petrus de hand uit. Maar geen geldstuk blinkt er in. ‘Zilver en goud heb ik niet,’ spreekt hij. Maar hij heeft méér! Wat ik heb, dat geef ik u; in den Naam van Jezus Christus, den Nazarener, ‘sta op en wandel!’
Petrus' uitgestrekte hand grijpt de rechterhand van den kreupele, en.... terstond is deze genezen.
Hij springt op, en huppelt de apostelen na in den tempel, God lovende! Al het volk ziet het. Ieder kent hem. Meer dan veertig jaar is de genezene. En ieder weet, hoe hij zat en bedelde, dag uit dag in, jaar uit, jaar in, aan de Schoone Poort. En is hij genezen? Door Wien? In wiens Naam?
Van alle zijden stroomen de menschen toe. Ieder wil zien, den man, die genezen is en den man, die hem genezen heeft.
Maar Petrus wijst de eer af. ‘Niet wij, maar Jezus Christus, heeft dezen gezond gemaakt. Jezus Christus, dien gij hebt verloochend. Want toen gij kondt kiezen tusschen Hèm en een moordenaar, hebt gij den moordenaar verkozen. En den Vorst des Levens hebt gij gedood. Maar er is vergeving, ook voor u. Betert u dan en bekeert u, opdat uw zonden mogen uitgewischt worden.’
Terwijl Petrus spreekt, naderen de overpriesters en Schriftgeleerden. Ze voeren de apostelen als hun gevangenen weg. Ze kunnen niet dulden,