62.
Opgevaren!
Veertig dagen is het geleden, dat de Heere Jezus opgestaan is uit de dooden. Thans bestijgt Hij met Zijn discipelen den Olijfberg. Achter Hem ligt Jeruzalem, ligt Golgotha, ligt het lijden. Nu zal Hij tot Zijn heerlijkheid ingaan.
De elven vergezellen Hem. Nog vermoeden ze niet, dat hun Meester straks van hen scheiden zal. Zelfs meenen ze, dat Hij in dezen tijd het oude, aardsche koninkrijk van David zal oprichten.
Ja, Hij zal een Koninkrijk oprichten, maar niet het aardsche, dat zij verwachten. En zij moeten zijn herauten zijn, om dat Koninkrijk uit te roepen. ‘Mij is gegeven,’ sprak Hij in Galilea tot hen, ‘alle macht in hemel en op aarde.’ En daarom gebiedt Hij hun nu: ‘Gaat dan heen, onderwijst alle volken, ze doopende in den Naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes, leerende hen onderhouden alles, wat Ik u geboden heb. Ziet, Ik ben met u, al de dagen, tot de voleinding der wereld.’
Daar staan ze op den top van den berg.
Voor het laatst spreekt de Heiland hun toe. Hij beveelt hun, in Jeruzalem te blijven en daar te wachten, tot Hij Zijn Heiligen Geest op hen zal hebben uitgestort, die hen leiden zal in alle waarheid. Die nooit van hen scheiden zal. Die hen bekwaam maken zal, om hun werk te verríchten: het groote werk, om Christus' apostelen te zijn en allen volken te prediken het Evangelie.
En dan.... Terwijl Hij zegenend Zijn handen over hen uitgebreid houdt, vaart Hij omhoog. Zijn verheerlijkt lichaam stijgt al hooger en hooger. Door wolken - en sterrenhemel, tot Hij als de Koning der eere den hemel der hemelen binnengaat.
Verheft u nu, gij eeuwige deuren, laat den Koning binnen!
En de engelen jubelen Hem tegen, en de hemel weergalmt van hun Halleluja's! En Hij zit aan Zijns Vaders rechterhand!
Zijn bedroefde discipelen staren Hem na. Slechts kort. Dan neemt een wolk Hem weg uit hun oogen.
Maar twee engelen voegen zich bij hen. Hun Heer zendt ze. ‘Gij, Galileesche mannen!’ spreken ze, ‘wat staat gij en ziet op naar den hemel?