60.
Heerlijke ontmoetingen.
In druk gesprek stappen twee mannen voort op den weg van Jeruzalem naar Emmaus, dat er een paar uur van verwijderd ligt.
Ineens voegt zich een derde bij hen. Hij vraagt hen, welk onderwerp hen zoo bezig houdt en waarom ze er zoo bedroefd uitzien. Eén der wandelaars, Kleopas, kijkt hem half verwijtend aan. ‘Zijt gij alleen een vreemdeling in Jeruzalem. Weet gij niet, waar thans heel de stad vol van is? Weet gij niet, welke dingen dezer dagen geschied zijn?’
‘Welke?’ vraagt de vreemdeling.
‘De dingen aangaande Jezus den Nazarener, den profeet, door God gezonden. Onze overpriesters hebben Hem gekruisigd. Wij hoopten, dat Hij de Messias zou zijn. Ach, Hij is gestorven. Maar nu zeggen sommige vrouwen, dat Zijn graf open is; en dat engelen haar geboodschapt hebben, dat Hij leeft! Eenigen van ons hebben er onderzoek naar gedaan; en gewis: het graf is leeg, maar.... Hèm zagen ze niet!’
Nu neemt de vreemdeling het woord. Hij bestraft hen. Onverstandig zijn ze en traag om te gelooven. Wat hen zoo ontstelt en ontroert, is juist het bewijs, dat Jezus de Christus ìs. Kennen ze dan de profetie niet? Weten ze dan niet, dat de Christus moèst lijden, sterven, en.... opstaan? En alzoo ingaan tot Zijn heerlijkheid?
Hij onderwijst hen. Hij opent hun de Schriften. En met brandende harten hooren ze aan. Ja, deze vreemdeling heeft gelijk. Zij hebben gedwaald.
Emmaus is bereikt. Op hun aandringen gaat hun metgezel mede in een huis. Ze zullen brood eten. Hij zal het breken. En dan.... als blinden, wien de oogen geopend worden, is het hun. Die man, die vreemdeling, is.... Jezus zelf!
Maar op hetzelfde oogenblik verdwijnt Hij uit hun oogen!
Toch dooft dit hun blijdschap niet: ze hebben hun Heiland weer; Hij leeft! En ze mòeten voort: naar Jeruzalem. Ook de anderen moeten 't weten. Maar als ze bij hen binnentreden, juicht het hun al tegen: ‘De Heere is waarlijk opgestaan; en Hij is door Simon gezien!’
Dan vertellen de Emmausgangers van hùn ontmoeting. En om hun blijdschap te volmaken, staat opeens de Heiland zèlf in hun midden, en klinkt Zijn zegenende groet hun tegen: ‘Vrede zij ulieden!’
Nu geen twijfel meer: Hij is het. Hij zelf. Geen geest. Want zie, voor hun oogen eet Hij van hun maaltijd mee.
Ja, de Heere is waarlijk opgestaan. Zij allen hebben Hem nu gezien. Alleen Thomas niet. Die hield zich afgezonderd. Die wou hen ook niet