53.
Voor Pilatus. (Vervolg).
Neen, dat wil Pilatus toch niet. Hij zal Jezus doen geeselen, dan zullen de Joden wel deernis krijgen met Hem. En dan zal hij Hem loslaten.
Hij geeft Jezus over aan den moedwil der ruwe soldaten. Jezus' rug wordt ontbloot; Hij wordt aan den geeselpaal uitgerekt, en onbarmhartig dalen de slagen. De leeren riemen, van scherpe weerhaken voorzien, ploegen den rug open, tot hij één groote, open wonde is.
Maar Hij deed Zijn mond niet open!.... Nu maken zij Hem los. Een kroon van doornen drukken ze Hem op het hoofd. Een rietstaf wringen ze Hem in de gebonden handen. En een ouden, rooden soldatenrok slaan ze Hem om de schouders. Want deze Jood is immers een koning! Welnu, dan heeft Hij nu kroon en scepter en koningsmantel! Ze zullen Hem eeren! Spottend knielen ze, zooals ze het doen voor hun keizer. ‘Wees gegroet, Gij Koning der Joden!’ Maar dan springen ze, schaterlachend op. Ze rukken Hem den rietstaf uit de handen, en slaan daarmede wreed op Zijn hoofd, dat de doornen Hem wonden!
Maar Hij deed Zijn mond niet open.....
‘Ziet, de Mensch!’ roept Pilatus, als hij Hem, zoo deerlijk toegetakeld, aan de schare vertoont. Zullen ze nu geen medelijden toonen?
Zìj?.... Ze zijn als tijgers, die bloed ruiken; hun prooi mag hun niet ontsnappen. Wild krijscht hun ijselijke kreet Pilatus in 't oor: ‘Kruis Hem, kruis Hem!’
En als Pilatus zegt: ‘Ik ben onschuldig! Uw schuld is het, als deze sterft!’ dan schreeuwen duizenden kelen:
‘Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen!’