48.
In den hof.
Midden in Gethsemané, den Olijvenhof, ligt Jezus, het hoofd naar de aarde gekeerd. Alleen! Aan den ingang liet Hij acht discipelen achter; op een steenworp afstands de drie overigen: Petrus, Jacobus en Johannes.
Een hevige benauwdheid heeft Hem aangegrepen; Hij is geheel ontroerd. Wat is het toch, dat Hem zóó aangrijpt? 't Is het naderend lijden, dat Hem verschrikt. 't Is de Satan, die Hem tegenkomt. 't Is de dood, die Hem, den Levensvorst, aangrijnst; 't is de toorn van God, die Hem vervaart, dien Hij dragen moet, de toorn over de zonden van Zijn volk.
't Is het vooruitzicht op de banden, die Hem zullen knellen, op de lasteringen en de mishandelingen, die Hij zal moeten verduren; op de slagen, die dienaars Hem zullen toebrengen; op de bloedige geeseling, die Zijn rug zal openrijten; op de doornenkroon, die Hem zal wonden; op het kruis, waaraan Hij hangen zal!
Zal Hij dit alles lijden? Hij, Gods Zoon? Zal Hij van Zijn Vader in den hemel, van Zijn discipelen op aarde verlaten worden? Zal Hij moeten bezwijken onder den toorn, den brandenden toorn van God? Een worm, geen man, is de Heiland gelijk. Maar zie, om Hem te versterken, daalt een engel uit den hooge neder.
‘Vader,’ zoo bidt Hij, ‘alle dingen zijn U mogelijk! Neem dezen drinkbeker van Mij weg! Doch niet wat Ik wil, maar wat Gij wilt, geschiede!’
Hij keert zich naar Zijn discipelen. Hij vindt ze .... slapende. Alleen, gansch alleen lijdt en strijdt Hij. ‘Simon, kunt gij niet één uur met Mij waken? Waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt; de geest is wel gewillig, maar het vleesch is zwak.’
Hij verwijdert zich opnieuw. Weer knielt Hij neer. Weer bidt Hij, met dezelfde woorden.
En dan, in Zijn groote benauwdheid, zoekt Hij weer Zijn discipelen, en vindt hen, weder .... slapende!
Alleen, gansch alleen, lijdt en strijdt Hij. Daar werpt Hij zich neer, in de alleruiterste benauwdheid en angst der ziel. Bloedig zweet breekt Hem uit. In groote droppelen loopt het af op de aarde. En Zijn stem smeekt tot Zijn Vader met dezelfde bede. O, zal Hij sterven, hier in de eenzaamheid van den hof? Jezus' gebed, uitgekermd met sterke roeping en tranen, eindigt tòch weer met de woorden: ‘Niet Mijn wil, maar de Uwe geschiede!’