geherbergd? Of naakt, en gekleed? En wanneer hebben wij U krank gezien, of in de gevangenis en zijn tot U gekomen?
En de Koning zal antwoorden en tot hen zeggen: Voorwaar zeg Ik u, voor zooveel gij dit één van deze Mijn minste broeders gedaan hebt, zoo hebt gij dat Mij gedaan!
Dan zal Hij zeggen tot degenen, die ter linkerhand zijn: Gaat weg van Mij, gij vervloekten, in het eeuwige vuur, 't welk den duivel en zijn engelen bereid is. Want Ik ben hongerig geweest en gij hebt Mij niet te eten gegeven. Ik ben dorstig geweest en gij hebt Mij niet te drinken gegeven. Ik was een vreemdeling en gij hebt Mij niet geherbergd; naakt, en gij hebt Mij niet gekleed; krank en in de gevangenis en gij hebt Mij niet bezocht.
Dan zullen ook dezen Hem antwoorden, zeggende: Heere, wanneer hebben wij U hongerig gezien, of dorstig, of een vreemdeling, of naakt, of krank, of in de gevangenis, en hebben U niet gediend?
Dan zal Hij hun antwoorden en zeggen: ‘Voorwaar zeg Ik u, voor zooveel gij dit één van deze minsten niet gedaan hebt, zoo hebt gij het Mij ook niet gedaan!
En dézen zullen gaan in de eeuwige pijn; maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven.’