En tot loon van hun ijver behoefden zij niet langer als knechten te dienen: hun volle vrijheid verkregen ze; in vreugde en blijdschap konden ze voortaan leven.
De derde naderde. Hij bracht het ééne talent terug: niets meer, niets minder! En hij durfde zijn heer nog wel toevoegen: Heer, ik kende u, dat gij een hard mensch zijt; maaiende, waar gij niet gezaaid hebt. Ik vreesde u; daarom heb ik uw talent in de aarde verborgen; zie, gij hebt het uwe!
‘Gij booze en luie dienstknecht!’ sprak de heer hem aan. ‘Als ik dan zulk een hard heer was, gelijk gij zegt, waarom hebt gij mijn geld dan niet naar de bank gebracht? Waart gij te lui om te werken, dan zou het tenminste toch nog rente opgebracht hebben.’
De booze, de luiaard wordt weggeleid; hij moet zijn straf dragen: een ontzettende straf, die hem doet weenen en de tanden knersen!
Maar zóó zal het gaan elk, die Gods goede gaven veracht. Die zijn geld, zijn kracht, zijn verstand, zijn kunst, niet wil besteden in 's Heeren dienst en tot 's Heeren eer.
Eens komt Hij, en vraagt ieder rekenschap. En dan zal Hij beloonen èn straffen. Hemelsche vreugd voor elk, die uit liefde Hem heeft gediend. Helsche pijn, buitenste duisternis en tandknersing voor elk, die Hem heeft getart en veracht!