En schimpend wijzen ze Hem na en roepen uit: ‘Ziet toch, deze ontvangt de zondaars en eet met hen!’
Jezus hoort het wel. Hij scheldt hen niet terug voor trotsche, eigengerechtige, liefdelooze menschen. Maar hij doet hen door schoone gelijkenissen verstaan, dat Hij juist gekomen is, om zulke arme zondaren en verlorenen te zoeken en zalig te maken.
Eerst vertelt hij hun van den trouwen herder over honderd schapen, die er één miste, en niet rustte, voor hij het verlorene weervond. En hoe blij die herder was met dit ééne weergevondene. ‘Ik zeg u, dat er blijdschap zal zijn in den hemel over één zondaar, die zich bekeert, meer dan over negen-en-negentig rechtvaardigen in hun eigen oog, die meenen, dat ze niet noodig hebben, zich te bekeeren.’
Zoo waren ook de Farizeën; zij waren geen zondaars, zij waren heilige mannen!
Dan vertelt de Heere van een vrouw, die tien penningen bezit, er één verliest, en zoolang zoekt, tot ze dien verloren penning heeft teruggevonden. Ook zij is verblijd, om dien éénen penning En weer zegt de Heiland er bij: ‘Alzoo, zeg Ik ulieden, is er blijdschap voor de engelen Gods over één zondaar, die zich bekeert.’
De derde gelijkenis is die van den verloren zoon:
Een zeker vader had twee zonen. De jongste zei op zekeren dag tot zijn vader: Vader, geef mij het deel van het goed, dat ik eenmaal zou erven. De vader doet zijn zin. En de jongste zoon blijft nu niet lang meer thuis. 't Is hem er om te doen, zijn eigen heer en meester te zijn. Vrij te wezen! 't Bevalt hem thuis niet meer. In 't verre land zal 't beter zijn.
Spoedig reist hij weg met al zijn geld. Ver-weg. Hier is geen vader meer, die hem vermaant. Hier kan hij doen en laten, wat hij wil. En hij doet het ook. Vrienden heeft hij genoeg: hij heeft immers geld, véél geld! Overdadig leeft hij. Van 't eene feest in 't andere. En bij de vrienden komen vriendinnen, die even slecht zijn. En samen verbrassen ze, in lichtzinnigheid en liederlijkheid, zijn geld en zijn goed. Geen nood, hij is immers rijk!
Maar ... aan zijn schat komt een eind. Alles is verteerd! Niets heeft hij meer over, dan ... zijn vrienden? Zijn vriendinnen? Mèt zijn geld zijn ook zij verdwenen....
Nu staat hij alleen, arm, doodarm, in den vreemde. En, hoe vreeselijk, een hongersnood teistert dat land. Nu moet hij honger en gebrek lijden. Met moeite en na lang aanhouden neemt een van de burgers hem in zijn dienst als .... zwijnenhoeder! En zoo karig is zijn loon, dat hij nog honger moet lijden. Hoe benijdt hij den varkens hun draf; hoe begeeert hij er