32.
De blindgeborene.
Heftig gaat hét toe in den voorhof van den tempel. Jezus' vijanden, de overpriesters en Farizeën, ook wel de Joden genoemd, grijpen naar steenen, om er den Heere mee te werpen. Om Hem te dooden. O, die vrome mannen. Ze kunnen Jezus' woorden niet verdragen. Als Hij zegt, dat Hij Gods Zoon is, brieschen ze tegen Hem als wilde dieren. En ze ontzien zich niet, om Hem met den dood te dreigen.
Maar Jezus gaat, ongedeerd, door hun midden weg. En niet één steen treft Hem. ‘Zijn ure is nog niet gekomen.’
Buiten de tempelpoort zit een arme blinde, die bedelen moet. Hij is blind geboren. Nooit nog zag hij ook maar een enkelen zonnestraal. Zelfs zijn eigen vader en moeder niet.
Jezus staat bij hem stil. Neen, die man is geen grooter zondaar dan anderen, zooals Zijn discipelen meenen. Maar in hèm zullen de werken Gods openbaar worden. ‘Ik ben het Licht der wereld,’ spreekt de Heiland.
De blinde hoort het. Het Licht der wereld? Het Licht! O, dat ook hij in dat licht mocht leven!
Jezus maakt slijk. Dat strijkt Hij op de oogen van den blinde. Is het niet, alsof men hem bespotten wil? Daar hoort hij zich toespreken: ‘Ga heen, wasch u in het badwater Siloam!’ Meer niet. Zàl hij het doen? Maar het is immers dezelfde, die zeide, dat Hij het Licht der wereld is? Zal hij gaan? Ja, want hij gelooft. Hij spreekt niet tegen; hij vraagt niets; hij gehoorzaamt! En o, Goddelijk wonder, straks bij het badwater gekomen, de oogen gewasschen ... zièt hij. Hij ziet! Hemel en aarde, boom en plant, mensch en dier; heel Gods heerlijke schepping!
Welk een vreugd. Zijn ouders zoekt hij op; is dit hun zoon? Niet dezelfde schijnt hij. Zelfs de buren twijfelen, of hij het wel is. Maar hij wéét het; en hij vertelt aan elk zijn groot geluk: ‘Jezus maakte slijk; Hij bestreek mijn oogen. Ik ging naar het badwater; ik wiesch mij, en ik zie!’
Jezus, Jezus! Hem looft zijn hart.
Voor de Farizeën wordt hij geleid. En ook daar getuigt hij van Jezus' liefde. Maar hùn haat wordt er te feller door. Jezus, altijd Jezus! Heeft die 't gedaan? En slijk gemaakt op den Sabbat? Hij is een zondaar! zoo lasteren ze. ‘Of hij een zondaar is, weet ik niet,’ antwoordt de man; ‘maar één ding weet ik zeker: dat ik blind was en nu zie!’
En als hij hun niet wil toestemmen, dat Jezus een zondaar is, schelden ze hem; ja, ze werpen hem uit de synagoge!
Maar nu zoekt Jezus hem nogmaals op. En als de Heiland hem vraagt: