nu Zijn vijanden? Waarom nemen ze Hem nu niet gevangen? 't Is Jezus' ure nog niet. Nog is het de tijd voor Hem, om te werken.
De laatste dag van het Loofhuttenfeest is aangebroken.
Zie eens, welk een optocht! Een priester gaat voorop. Al het volk volgt hem. Van den tempel gaat het naar een bron, beneden aan den berg, naar Siloam. Een gouden kruik draagt de priester in de hand; ze wordt door hem uit de Siloam-bron gevuld. Nu gaat de stoet onder vreugdegejuich terug, de Waterpoort door, naar het voorhof van den tempel. Een andere stoet komt den eersten tegen: een priesterschaar, blazende op trompetten.
Hoor, wat een gejuich. Allerwege galmt het: ‘Wij zullen water scheppen met vreugde uit de fonteinen des heils!’ Een andere priester neemt nu de kruik over, en vermengt het water met den wijn van het drankoffer. Bij het altaar is een groote, zilveren schaal, hoog opgericht. In den bodem zijn kleine openingen. In die schaal giet de priester nu het water uit. Door de openingen stroomt het in stralen weg. Al het volk ziet het aan; de trompetten en de bazuinen schallen, en de Levieten heffen psalmen aan.
Dit waterplengen is een bede tot God: o, Heere, geef nu heil, o, Heere, geef nu voorspoed; geef vruchtbaarheid en zegen!
Op dien laatsten dag van het feest, de ‘groote’ dag, als de optocht is weergekeerd en de zilveren schaal zijn stroomen uitzendt, roept Jezus tot het volk:
‘Zoo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke!’
Bij Hem is het levende water; Hij is de ware fontein! Die in Hem gelooft, zal ontvangen den Heiligen Geest! Want zooals water den moede verkwikt en versterkt, zoo zal de Heilige Geest de zielen opwekken en levend maken.
Het volk luistert. Maar ... komen ze ook waarlijk tot Hem als dorstenden, als heilbegeerige zondaren? Om door Hem tot het nieuwe leven gewekt te worden? Ach neen; sommigen schijnen wel te willen hooren; maar ze doèn het toch niet. Anderen verachten Hem. En nog anderen willen Hem grijpen. Toch doèn ze het niet. Ze kùnnen niet. Zelfs de dienaars van de overpriesters, uitgezonden om Hem te vangen, komen zònder Hem bij hun meesters terug. ‘Nooit,’ zeggen ze, ‘heeft een mensch gesproken, als déze mensch!’
Neen, Jezus' aanbod wordt veracht. Ze hebben Hem niet noodig. Wel willen ze Zijn wonderen zien; wèl naar Hem luisteren; maar nièt in Hem gelooven.
Hij is gekomen tot het Zijne, maar de Zijnen hebben Hem niet aangenomen!