des Heeren, en giet haar gansche albastron er op uit, al de zalf, waarvan de heerlijke geur het gansche huis vervult.
Een zondares was ze. Zeker; maar ze heeft Jezus' woord vernomen: Vermoeiden en belasten, komt tot Mij! Zij is een belaste.
Ze voelt het gewicht van haar groote zonden. En nu neemt ze tot Jezus de toevlucht. Hèm heeft ze lief; Hij kent haar hart; Hij ziet haar oprecht berouw. Hij stoot haar niet terug.
Maar Simon, in zijn eigen oog zoo heilig, ergert zich. En in zich zelf spreekt hij: ‘Die Jezus is stellig geen profeet; zou Hij anders zich laten aanraken door die zondares?’
Zijn gedachten verstaat de Heiland. ‘Simon! Ik heb u wat te zeggen.’ ‘Meester, zeg het!’
Jezus zeide: ‘Een zeker schuldheer had twee schuldenaars; de een moest betalen vijfhonderd penningen; de andere vijftig. Ze hadden niets om te betalen. Hij schold het hun beiden kwijt. Simon, zeg Me, wie van die twee zal hem meer liefhebben?’
Simon antwoordt: ‘Dien hij het meest heeft kwijtgescholden!’
Hij begrijpt niet, wat dit alles te beduiden heeft.
Hij zàl het begrijpen.
Ineens keert Jezus zich naar de vrouw. ‘Simon, ziet gij deze vrouw? Ik ben in uw huis gekomen; Mijn voeten hebt gij niet doen wasschen; deze vrouw heeft Mijn voeten met tranen nat gemaakt; en met het haar van haar hoofd afgedroogd. Gij hebt Mij geen kus gegeven; deze heeft vele malen Mijn voeten gekust. Gezalfd hebt gij Mij niet met olie; deze heeft Mijn voeten met zalf gezalfd.’
Ziet Simon het nu? Ziet hij nu die vrouw? Ziet hij nu haar oprechte liefde voor Jezus? Haar zonden zijn haar vergeven; want ziet, hoe lief zij Jezus heeft! Maar Simon! Heeft hij Jezus lief? Hoe zoù hij. Hij is immers geen zondaar!
Gelukkige vrouw!
‘Uw zonden zijn u vergeven!’ spreekt de Heiland.
In vrede gaat ze heen. Haar geloof heeft haar behouden.
Arme Simon! Uw zonden zijn niet vergeven; want gij kent ze niet, en gij gelooft ook niet! En daarom hebt gij ook niet lief.