19.
De bergrede.
Eens, op een berg gezeten, omringd van Zijn discipelen, en van een groote schare, sprak Jezus een heerlijk-schoone rede uit.
Ze heet de Bergrede.
Luister, hoe schoon die rede begint:
Zalig zijn de armen van geest,
want hunner is het koninkrijk der hemelen.
want zij zullen vertroost worden.
Zalig zijn de zachtmoedigen,
want zij zullen het aardrijk beërven.
Zalig zijn, die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid,
want zij zullen verzadigd worden.
Zalig zijn de barmhartigen,
want hun zal barmhartigheid geschieden.
Zalig zijn de reinen van hart,
want zij zullen God zien.
Zalig zijn de vreedzamen,
want zij zullen Gods kinderen genaamd worden.
O, hoe hebben zij, die waarlijk den Heiland als arme zondaren zochten, Zijn woorden ingedronken.
Ze kunnen vroolijk hun hoofden opheffen, te midden van al hun ellenden. Moeten ze hier op aarde om Zijnentwil lijden, vervolgd worden, geen nood! Zalig, zalig, zalig zijn ze toch! Eeuwige heerlijkheid wacht hun.
Was het genoeg Jezus' woorden te hooren? Gij moet ze ook doèn, zegt de Heiland. Wáárlijk moet ge Mij liefhebben. Wie Hem alleen maar Heere, Heere! noemt en niet doèt Zijn wil, is Zijn discipel niet.
Hij is gelijk aan een dwaas, die zijn huis op het zand bouwt, dat de rots