Medicijnmeester. Hij verlangt naar Jezus: hij heeft Jezus zoo noodig! Er leeft in zijn hart de begeerte, niet alleen om weer gezond te worden, maar meer nog, om verlost te worden van zijn zonden; zijn hart dorst naar vergeving!
Maar welk een teleurstelling: daar is geen kans, binnen te komen. Door die menschenmassa geraken ze nooit heen.... Zullen ze maar weer terugkeeren? Ze denken er niet aan. Zie, ze overleggen, wat te doen. Eén wijst op de trap, die terzijde van het huis tegen den muur staat, en die naar het platte dak leidt. Ze begrijpen hem. En geen moeite is hun te veel. Wat onmogelijk schijnt, volbrengen ze. Voorzichtig dragen ze den geraakte met de mat, waarop hij ligt, naar boven; het vergt beleid en overleg; maar... het lukt. Nu zijn ze boven op het dak. Daar beneden, juist ònder zich, vernemen ze Jezus' stem. Voort nu! Eenige planken breken ze op: een opening ontstaat, groot genoeg, om hun geraakten vriend doorheen te laten zakken, tot vlak voor de voeten van den Heiland!
Welk een geloof toonen deze mannen. Niets is hun te veel: Jezus kan redden, Hij zàl het doen! En nog vóórdat de geraakte den mond kan openen, om den Heere te vragen, wat zijn ziel al zoolang bezig houdt, zegt Deze tot hem: ‘Zoon! uw zonden zijn u vergeven!’
Een trek van zalige blijdschap komt op het gelaat van den kranke: hij is gered, God heeft hem welgedaan!
Maar op het aangezicht van de Schriftgeleerden spiegelt zich hun boosheid af. In hun hart zeggen ze: ‘Wat spreekt deze aldus godslasteringen! Kàn hij de zonden vergeven? Is hij dan God?’
Jezus verstaat hun gedachten. Hij doorziet hun booze hart. En Hij antwoordt er op.
‘Wat overdenkt gij deze dingen in uw harten? Wat is lichter te zeggen tot den geraakte: de zonden zijn u vergeven; of te zeggen: sta op en wandel?’ Ik heb màcht om de zonden te vergeven. Ziet het dan!
Dan keert de Heiland zich tot den geraakte en het klinkt van Zijn lippen: ‘Sta op! en neem uw beddeken op en ga heen naar uw huis!’
Ziet het dan, Schriftgeleerden! Dáár stáát de geraakte op. Hij rolt de mat, waarop hij zoo lang machteloos neerlag, samen, neemt die op, en gaat heen, God verheerlijkende!
Een dubbele weldaad is hem geschied. Ziel en lichaam zijn gered. En al het volk stemt met den genezene in; zij roepen het uit: Wij hebben heden ongelooflijke dingen gezien! God zij geloofd!