terug. Diè ziet hem vol deernis aan. En dringend komt het over de lippen van den ellendige: ‘Heere, indien Gij wilt, Gij kunt mij reinigen!’
Op een afstand kijkt de schare toe. Hoe? Bukt Jezus zich tot hem neer? Hoe? Raakt Hij hèm aan? Ja, en, vol medelij, maar ook vol majesteit klinkt het: ‘Ik wil, word gereinigd!’
En op datzelfde oogenblik geschiedt het ongelooflijke: rein en gezond staat de man op; volkomen genezen.
Is voor den Heere iets te wonderlijk?
Niets; alle dingen zijn mogelijk, dengene, die gelooft. En steeds grooter worden de scharen, die Jezus zoeken. Overal volgen zij Hem.
Eens bevindt de Heere zich aan den oever van het meer van Galilea. Twee schepen liggen aan den kant. 't Eene behoort aan Simon, Zijn discipel. Jezus gaat daarop, en van het schip af spreekt Hij de honderden daar op den oever toe, die niet moede worden te luisteren. Hij leert hen als machthebbende; Zijn woorden hebben gezag; zij moèten naar Hem hooren. En in hun hart moeten ze erkennen, dat Hij de waarheid spreekt.
Eindelijk laat Hij de schare gaan.
‘Simon,’ zoo spreekt Hij nu Zijn discipel aan, ‘steek af naar de diepte; werp uw netten uit en gij zult vangen!’
Ongeloovig kijkt Simon zijn Meester aan. Weet deze dan niet, dat Simon al den ganschen nacht gevischt heeft en.... niets heeft gevangen. En nù naar de diepte afsteken? En nù... vangen? Maar dat is immers onmogelijk. Neen, van visschen heeft de Meester geen kennis.
Toch wil hij niet weigeren. Maar zonder tegenspreken kàn hij toch niet doen, wat de Heere gebood. En, met iets in zijn toon, alsof hij den Heere al wil voorbereiden op het nuttelooze van dit alles, zegt hij: Heere, wij hebben den ganschen nacht over gearbeid en niets gevangen; maar... op Uw woord zal ik het net uitwerpen!
Daar zijgt het net in het heldere water... Nu eenige oogenblikken gewacht, en dan... Maar het slap aangegrepen koord moet stevig omspannen worden, want... zulk een zwaarte van visschen bergt het net, dat het begint te scheuren.
IJlings moeten de kameraden uit het andere schip te hulp komen, om de kostbare vangst niet verloren te doen gaan.
Dat is Simon Petrus te sterk. Hoe is zijn ongeloof beschaamd. En boetvaardig valt hij aan de voeten van Zijn Meester neer met den uitroep: ‘Heere, ga uit van mij, want ik ben een zondig mensch!’
‘Vrees niet, van nu aan zult gij menschen vangen,’ antwoordt Jezus. Gij, Simon, en gij, Andreas, en Jacobus en Johannes! Menschen vangen!