zich nu begeeft, wàcht men al op Hem. Hij kan immers zoo schoon spreken; meer nog: Hij kan wònderen doen! Deed Hij niet vele groote teekenen in Jeruzalem?
In Kapernaüm woont een rijk man. Hij behoort tot het hof van Herodes, waar het dikwijls zoo feestelijk en zoo vroolijk toegaat. Maar ach, thans heeft de hoveling geen lust om feest te vieren; hij kàn niet luisteren naar de schoonste muziek. Bedroefd zit hij neer bij het ziekbed van zijn zoon. Ach, het gaat niet goed met den jongen. Medicijnen baten niet. Schatten wil hij geven, als zijn kind maar geneest. Maar zijn schatten helpen evenmin. Niemand en niets is bij machte zijn zoon te redden....
Niemand? Heeft hij dan niet hooren spreken van dien nieuwen Profeet, die wonderen doet? Die in Kana water in wijn veranderde, die in Jeruzalem groote teekenen deed? Zeker. Maar... die Profeet is immers vertrokken. Ver hier vandaan naar Judea, in 't Zuiden van 't land.
Dan is alle hoop vergeefsch... Dan zal zijn zoon moeten sterven!...
Wat hoort hij daar? Waarover spreken allen in Kapernaüm? Is het waar, wat men zegt, dat Jezus terugkeert? Dat Hij al terug is? Dat Hij zich reeds te Kana bevindt? Is dat waar?....
Ja, het is zoo!
Dan wacht hij geen oogenblik langer. Met haast reist hij naar Kana. Want, dit gelooft hij stellig: alleen bij Jezus is nog redding voor zijn kind.
En terwijl zijn zoon neerligt in brandende koortsen, spoedt de vader naar Kana. Daar vindt hij Jezus. O, als Hij nu mee wil gaan! ‘O, kom toch,’ smeekt hij, ‘kom toch mee, o Heere! En red mijn kind!’
Jezus ziet hem aan. Zal Hij meegaan?
‘Gij gelooft alleen maar,’ zegt de Heere, ‘als gij teekenen en wonderen ziet.’ De hoveling voelt wel dit zacht verwijt; heeft hij ook vroèger naar Jezus gevraagd? Maar... zijn kind! En met nog meer aandrang bidt hij: ‘Heere, kom toch, eer mijn kind sterft!’
‘Ga heen, uw kind leeft!’ antwoordt de Heere.
Hoe? Leeft het? Is het genezen? Hoe? Op een woord alleen? Is dit mogelijk? En Jezus heeft den jongen niet eens gezien!
Het woord van den Heere is den vader genoeg. Zijn zoon leeft; hij weet het. Den anderen dag reist hij terug. Waarom zou hij zich haasten? Zijn knechten komen hem al tegemoet. Hij leest de blijde tijding, die ze brengen, al op hun gezicht. ‘Gisteren te zeven ure verliet hem de koorts,’ juichen ze hem tegen.
Juist toèn was het, dat Jezus Zijn machtwoord sprak: Uw zoon leeft!
Welk een blijdschap in zijn huis. Méér dan blijdschap. Jezus is niet alleen