dáárom is nu God gekomen, om te straffen. Op den wand staat 's konings vonnis in de woorden: Mené, mené, tekel, upharsin. Ze beduiden: geteld, gewogen, te licht bevonden! Uw rijk, o Koning, zal niet bestaan! Uw daden stellen u strafbaar voor den hoogen God. Uw koninkrijk wordt de buit van uw vijanden, de Meden en de Perzen!
Hoe spoedig wordt deze profetie vervuld.
Want reeds een jaar lang wordt Babel belegerd door de Meden en Perzen. De inwoners bekommerden er zich weinig om. Zelfs richtte Belsazar zijn feestmaal aan. Immers: Babel was onneembaar! zoo dacht Belsazar; en hij vertrouwde op de muren en poorten en torens!
Maar in dezen zelfden nacht gelukt het den vijanden onder de muren door, al wadend door de rivier, de stad binnen te komen. En terwijl het feest in het paleis nog in vollen gang is, dringen de Perzen er binnen. Geen tegenstand baat. Het Perzisch zwaard slaat Babels grooten neer en het druipt van bloed, van koningsbloed: Belsazar, der Chaldeën koning, wordt gedood!
Gewis daar is een God, die leeft,
En op deez' aarde vonnis geeft.