maaltijd deelden. Nu kunnen ze gerust hun eenvoudige leefwijze voortzetten.
Met ijver studeeren ze. Na drie jaren munten ze in wijsheid boven alle anderen uit. En van de vier is Daniël weer de voornaamste.
Op zekeren morgen heerscht in Nebucadnezars paleis groote beroering. Alle wijzen van Babel zijn er vergaderd. De koning heeft gedroomd. De wijzen moeten den droom uitleggen; maar .... Nebucadnezar kan zich dien niet meer herinneren. Toch eischt hij de uitlegging. Niemand is daartoe in staat. Dan ontsteekt de koning in woede. ‘Zeg mij den droom, zeg me de uitlegging; zoo niet, dan laat ik u allen dooden!’
Hoe onredelijk! Nebucadnezar trekt zich daar niets van aan. Zijn wil moet immers geschieden!
Daniël en zijn vrienden vragen eenige dagen uitstel. Zij zullen den Heere aanroepen; Hij is machtig te helpen: bij Hem zijn àlle dingen mogelijk. Dringend smeeken zij God om uitkomst. De Heere hoort. Aan Daniël openbaart Hij den droom en de uitlegging.
En nu buigt hij zijn knieën, om den Heere vurig te danken voor deze wonderlijke uitredding.
Tot Nebucadnezars groote verwondering deelt hij hem den droom mee. Gij hebt, o koning, zoo spreekt Daniël, een groot beeld gezien. Van gaud was het hoofd! Dat zijt gij, o koning! Van zilver was de romp met de armen. Dat is een ànder rijk, dat nà het uwe komen zal. Van koper waren de dijen. Dat is weer een later, lager rijk. En van ijzer en leem waren de beenen en voeten. Weer een ander, gedeeld rijk. Maar gij zaagt ook een steen, die op een geheimzinnige wijze van den berg losraakte, naar omlaag rolde, tegen het beeld aanbonsde en .... het vermaalde. Van het beeld was spoedig niets meer te zien, maar de steen werd àl grooter en grooter, grooter dan het beeld geweest was, groot als een berg! Deze steen is het Koninkrijk Gods, dat àlle wereldsche rijken zal vernietigen, en dat bestaan zal tot in eeuwigheid.
Verbaasd heeft Nebucadnezar toegeluisterd. Welk een man, deze Daniël. Hij koestert diepen eerbied voor hem, en .... voor den God van Daniël. Want, zoo heeft Daniël gezegd: Alleen de God des Hemels kan verborgenheden openbaren; niet ik uit mij zelf. Hij heeft God de eer gegeven, voor het oor van den machtigen vorst. En daarom roept deze nu vol verwondering uit: ‘Het is de waarheid, dat ulieder God een God der goden is en een Heere der koningen!’
Daniël ontvangt rijke geschenken; hij wordt de eerste nà den koning. En voor den vroeger verachten gevangene uit het land van Juda bukken nu alle overheden en wijzen van Babel.