89.
Hiskia (Vervolg).
't Is stil in Hiskia's paleis. Met bedrukte gezichten sluipen de hovelingen door de vertrekken. Er is een zieke, een doodelijk kranke. Pas nog is de profeet Jesaja hier geweest. En somber heeft het van zijn lippen geklonken: ‘Geef bevel aan uw huis; neem afscheid van de uwen; stel orde op uw zaken, want gij zult sterven!’
Het is de koning zelf, die kranke! Hèm gold Jesaja's woord. En daarom heerscht in dit paleis en in geheel Juda en Jeruzalem de diepste verslagenheid.
Daar ligt Hiskia! Tranen vullen zijn oogen. Zal nu reeds zijn levensdraad worden afgesneden? Terwijl hij nog in de kracht van zijn leven is? Terwijl hij zoo ijverig de eer des Heeren heeft gezocht? Terwijl hij nog zoo gaarne zooveel méér wil doen, om zijn volk aan God en Zijn dienst te verbinden?
Neen, dàt kan toch niet waar zijn! Dàt kan de Heere toch niet willen! Wie zal hem opvolgen? Nog heeft hij geen zoon! Heeft God de Heere dan Zijn beloften vergeten? Hoor, hoe hij smeekt en bidt:
‘Och, Heere, gedenk toch, dat ik voor Uw aangezicht in waarheid en met een volkomen hart gewandeld en wat goed in Uw oogen is, heb gedaan!’ En Hiskia weent.....
Ween niet, Hiskia! God de Heere heeft uw gebed gehoord. Hoor, voetstappen klinken in de gang van het paleis. Jesaja treedt binnen, de profeet. Maar geen treurige tijding brengt hij nu: juichend klinkt het van zijn lippen: Gij zult niet sterven! Vijftien jaar doet de Heere aan uw leven toe!
En tot een teeken, dat zijn woord waarachtig is, geschiedt een wonder. De schaduw op den zonnewijzer, die met het vorderen van den dag immer vooruitgaat, keert nu vijftien graden terug. Zou iets voor den Heere te wonderlijk zijn?
Hiskia is genezen. Een klomp vijgen, op de booze zweer gelegd, die Hiskia's leven had bedreigd, doet de ziekte keeren en weldra kan de koning zijn ziekbed verlaten. Heel Juda verblijdt zich mèt den vorst in deze wonderbare genezing.
Maar leeft in Hiskia's hart nu ook de ware dankbaarheid?
Eenigen tijd later trekt door de straten van Jeruzalem een voornaam gezelschap. 't Zijn afgezanten van den koning van Babel. Ze gaan uit zijn