dragen, als hij bedenkt, hoe wellicht Ninevé zal gespaard blijven: Ninevé, de hoofdstad van het vijandige land.
En daarom wil hij, o dwaasheid, God ontvluchten. Weet hij dan niet, dat niemand zich voor den Heere kan verbergen; dat de verborgenste schuilhoek Hem bekend is? O, Jona weet het wel; en tòch beproeft hij het, want hij wil, neen hij wil niet naar Ninevé.
Het schip heeft de haven verlaten. Het glijdt over de kalme wateren.
Maar opeens steekt een storm op, die elk oogenblik geweldiger wordt. Het schip verkeert weldra in groot gevaar. En wat de zeelieden ook beproeven, of ze ook de lading overboord werpen, niets baat. De zee wordt hoe langer hoe wilder. Ze roepen tot hun goden; ach, hoe zouden diè helpen kunnen! Dan wekken ze Jona, die nog immer slaapt! Eindelijk werpen ze loten, om uit te maken, om wiens wil hun deze storm overkomt. God bestuurt het lot: Jona wordt aangewezen. Er is maar één middel, om den storm te doen bedaren. Dit is: Jona in de zee te werpen. Hij raadt het hun zelf aan. Om zijnentwil mogen zij niet vergaan. Ten einde raad, en als de storm hoe langer hoe heviger wordt, nemen ze hem op en ... werpen hem in de kokende zee.
Dan bedaart de storm. En Jona verzinkt in de geweldige diepte. Een reusachtige visch slokt hem in; en ... Gods wondermacht behoudt hem in het ingewand van den visch in 't leven. Dáár, in die duisternis in het hart der zee, bidt Jona. En de Heere hoort. Na drie dagen spuwt de visch hem uit op den oever der zee.
Nu wil Jona niet langer ongehoorzaam zijn. Hij reist naar Ninevé. Daar treedt hij de stad binnen. Hij wandelt door de drukke straten. Opeens staat hij stil: dreigend verheft hij de hand ten hemel en zijn harde stem roept luid: ‘Nog veertig dagen en Ninevé zal omgekeerd worden.’ Verder gaat hij. En weer roept hij zijn vreeselijke boodschap uit. In alle straten klinkt zijn dreigend woord.
En laat men hem doen? Grijpt men hem niet, om hem den mond te snoeren?
Integendeel, men luistert en siddert voor den toorn van den Almachtige. Alle lust tot lach en spel vergaat. Zelfs de koning is ontzet. En in een proclamatie roept hij heel het volk op tot boete en berouw, tot bidden en vasten.
Jona is de stad uitgegaan. Hij wil afwachten, wat er met de stad zal gebeuren. En wat hij vreest, geschiedt. God spaart Ninevé. Hij stelt zijn straf uit. Hij heeft geen lust in den dood der zondaren. Maar Jona wel. Zijn toorn ontsteekt. Waarom werd Ninevé niet verdelgd?.....
‘Is uw toorn billijk ontstoken, Jona?’ vraagt hem de Heere.