hoogepriester, veilig in Gods hoede. O, als Athalia het had geweten! Maar ze wist het niet!
Zoo snelt de tijd voort. Joas is zeven jaar geworden. Jojada meent, dat nu het oogenblik is gekomen, om een eind te maken aan de regeering van de bloeddorstige Athalia, en om Joas te zetten op den troon der koningen van Juda. Hij roept zijn vrienden, de vrienden van Davids huis, in 't geheim te zamen. Hij laat hun den zoon des konings zien.
Nu maken zij de afspraak, Joas te zalven tot koning. Maar niet in 't geheim zal dit geschieden. Neen, voor de oogen van heel het volk. De dag wordt bepaald. In den tempel zal de plechtigheid plaats hebben. Duizenden gewapende mannen bewaken den toegang tot den tempel. Daar treedt Jojada binnen. Hij leidt den jongen Joas bij de hand naar het midden der zaal. Daar zet hij hem de koninklijke kroon op het hoofd en giet de heilige zalfolie over hem uit. Dan barst het gejuich los. De tempel, en ook al spoedig de straten van Jeruzalem, weergalmen van den kreet: De Koning leve!
Dit vreugdegedruisch bereikt ook Athalia's ooren. Ze ontstelt. Wat heeft dit toch te beteekenen? Zij volgt den stroom des volks; allen spoeden zich naar den tempel. Zij treedt binnen in doodelijke onrust. Daar ziet ze ... den jongen koning, haar doodgewaanden kleinzoon. Ze verbleekt; sidderend schreeuwt ze het uit: Verraad! Verraad!
Maar niemand komt haar te hulp. Op Jojada's bevel voert men haar weg, en de moordenares ontvangt haar rechtmatige straf: stervend zinkt ze neer onder de zwaardslagen.....
Zeven jaar was Joas, toen hij koning werd. Veertig jaar heeft hij geregeerd.
In 't eerst onder leiding van Jojada, den hoogepriester. Toen ging alles goed. De Baai-tempels werden vernield. De tempel des Heeren, die er als een bouwval, verwaarloosd, uitzag, werd hersteld en verfraaid.
Maar Jojada stierf. En mèt hem scheen ook Joas' vroomheid gestorven. Hij gaat den verkeerden weg op. De goddelooze vorsten van Juda halen hem over tot afgoderij. En Joas vergeet alle wijze lessen van zijn oom. Hij luistert naar zijn slechte vrienden.
Nog liet de Heere hem waarschuwen. Profeten zond Hij tot hem. Maar de koning luisterde niet naar hen.
Toen kwam een profeet, om hem Gods oordeel en straf aan te kondigen. 't Was Zacharia, zijn neef, een zoon van Jojada. Maar, inplaats van zich te vernederen voor den Heere, geeft de koning bevel den profeet, den zoon van zijn weldoener, te dooden! Men gehoorzaamt zelfs dit gruwelijk bevel. Weldra hagelen groote steenen op Zacharia. Bij het altaar vóór den tempel