Slechts half. Hij heeft wel een boetekleed aangetrokken, maar ... ònder zijn opperkleed; maar ... er woont geen oprècht berouw in zijn hart! En nu, nu hij dat vreeselijke verhaal van deze vrouw heeft aangehoord, ontsteekt hij in woede tegen den profeet des Heeren. Waarom zou hij op den Heere wachten? Bij Hèm is óók geen redding. En Elisa zal sterven! Hij is de oorzaak van al deze ellende.....
Dwaze koning! Die oorzaak ligt bij hem-zèlf en bij het volk.
De bode, door Joram vooruitgezonden, om Elisa te dooden, wordt door Elisa's vrienden tegengehouden bij de deur. Daar komt de koning zelf. Dadelijk wordt hem open gedaan. ‘Nu is geen redding meer mogelijk,’ jammert hij. ‘Gij, Elisa, hebt mij bedrogen! God kan niet meer redden!’
‘Hoor des Heeren woord!’ zoo spreekt Elisa plechtig. Zou God niet kunnen verlossen? Morgen reeds zal alle ellende geleden zijn. Dan zal een maat meelbloem verkocht worden voor een sikkel en twee maten gerst voor een sikkel... in de poort van Samaria!
Maar een hoofdman, die den koning vergezelt, zegt spottend: Onmogelijk! Dan zou de Heere wel vensteren in den hemel moeten maken, om daaruit het meel en de gerst te laten neerregenen!
Elisa ziet hem aan. En diep-ernstig klinkt het den gruwelijken spotter in de ooren: ‘Zie, gij zult het met uw oogen zien, doch... daarvan niet eten!’
't Wordt nacht. De duisternis begint te vallen. Zie, daar staan, niet ver van Samaria's poort, vier mannen. Zijn het vijanden, spionnen? Ach neen, vier ellendigen zijn het: vier melaatschen. En niet alleen hun vreeselijke kwaal kwelt hen: zij voelen ook den honger knagen in hun ingewand. Daar is ook voor hen geen voedsel; niets. In de stad komen mogen ze niet; ze zijn immers onrein! En al kwamen zij binnen, zou het niet zijn, om er te sterven als de anderen? ‘Laat ons naar het Syrische leger gaan,’ overleggen ze. ‘Dooden ons de Syriërs, welnu, dan dooden ze ons maar. En laten ze ons leven, geven ze ons te eten, dan zullen we toch van den honger niet behoeven te sterven!’
Ze beginnen hun gevaarlijken tocht. Hij kan hun het leven kosten, maar ze zullen het er op wagen. Eindelijk bereiken ze de eerste tenten van het leger. Voorzichtig sluipen ze nader. Hoe? Roept geen schildwacht hen aan? Slaapt nu àlles in 't Syrische leger? ... Ze begeven zich tusschen de tenten.... niemand is er! Ze wagen het een tentgordijn op te lichten, naar binnen te kijken ... niemand! Nergens ook maar één Syriër meer. Ze grijpen moed; ze treden binnen: kunnen ze hun oogen gelooven? Daar is spijs en drank in vollen overvloed!
Ze vallen er op aan; ze eten; ze drinken, tot ze verzadigd zijn. En dan ... o, al etende lieten ze hun oogen eens rondgaan: daar is zilver, daar schittert