schitterend uitgedost. Er is in gansch Israël geen man, zoo schoon als Absalom. Maar onder dit schoone uiterlijk klopt een boos hart. Verraderlijk heeft Absalom eenige jaren geleden zijn broeder Ammon gedood. Een tijd lang is hij toen buitenslands gebleven; maar met de hulp van Joab, Davids veldheer, is het hem gelukt, weer tot zijn vader te worden toegelaten. Want hoe slechte zoon Absalom ook moge zijn, tòch heeft David hem lief.
Maar Absalom is er niet tevreden mee, weer in Jeruzalem terug te zijn. Hooger plaats wil hij innemen. Zijn vader wil hij van den troon stooten en zèlf koning worden. En reeds stelt hij zich aan, alsof hij het is. Zie het maar, met welk een praal en statie hij daar heenrijdt. Hij zet heimelijk het volk tegen zijn vader op en smeedt een samenzwering met Davids vijanden. Welk een ontaard zoon!
Absaloms snoode plan gelukt. David moet vluchten voor zijn eigen kind! Weenend trekt hij aan 't hoofd dergenen, die hem trouw blijven, de beek Kidron over, oostwaarts. Den Jordaan steken zij over, dáár houden zij voorloopig stand. Trouwe vrienden van David voorzien hem en de zijnen van spijs en drank.
In Jeruzalem is intusschen Absalom aangekomen. In het koninklijk paleis zet hij zich op den troon. Nu heeft hij zijn doel bereikt! Neen! Nog niet! Want zoolang zijn vader nog leeft, gevoelt hij zich niet veilig. En daarom roept hij Achitofel, den verraderlijken, valschen vriend van David. Achitofel is de wijste man uit het land. Trouweloos heeft hij zijn koning verlaten en nu heult hij met diens vijanden.
‘Wat raadt gij te doen, Achitofel?’ vraagt Absalom. ‘Geef mij dadelijk 12000 man; dan jaag ik onmiddellijk uw vader na; ik overval hem en zijn afgemat leger; en ik zal den koning dooden; en al het volk tot u doen wederkeeren!’ Dit dunkt Absalom een wijze raad!
Maar zie, wie treedt daar binnen? 't Is Husaï, een trouwe vriend van David, maar die zich nu houdt, alsof hij óók Davids vijand is geworden. Hij hoort van Achitofels raad. En hij vreest! Want als die raad wordt opgevolgd, is er alle kans, dat het Davids ondergang is. En daarom geeft hij een gansch anderen. Neen, niet Achitofel met 12000 man naar David. Maar Absalom zelf moet optrekken, met een machtig groot leger uit gansch Israël!
Daar heeft Absalom ooren naar. Dat streelt zijn ijdelheid. Hij neemt Husaï's raad aan en verwerpt dien van Achitofel. God vangt Absalom in zijn hoogmoed. Want terwijl het reuzenleger verzameld wordt, zendt Husaï heimelijk bericht naar David, die nu van alles op de hoogte is en tijd krijgt zich tot den strijd gereed te maken.
Achitofel is woedend, dat zijn raad veracht wordt. Nijdig, en bevreesd