68.
Sauls dood.
De bazuin heeft geklonken! Israëls mannen worden ten strijde opgeroepen. Hun oude vijanden, de Filistijnen, hebben hun geweldig leger verzameld en rukken tegen hen op!
Ach, wie zal Israël beschermen? Waar is de held van vroeger dagen, die den geduchten reus velde? David is gevlucht naar ... de Filistijnen; naar Achis, den koning van Gath. Daar is hij veilig voor Sauls woede; daar heeft hij zelfs Achis' gunst gewonnen, die hem Ziklag ter woon gaf.
Ach, wie zal Israël beschermen? Saul? Maar hoe kan hij op de hulp des Heeren rekenen! Hij, de verworpen koning!
O, hoe bang is het Saul. Nergens ziet hij uitkomst; nergens. Bij God noch bij menschen. Vreeselijk beangst voelt hij zich. Vermomd sluipt hij 's nachts naar de waarzegster in Endor; maar inplaats van er bemoedigd te worden, laat God hem daar weten, dat hij den volgenden dag vallen zal op de bergen van Gilboa!
De slag ontbrandt: dapper strijden Jonathan en zijn broeder. Te vergeefs: de een na den ander sneuvelt. Gilboa's bergen drinken het bloed van Israëls legerscharen. De Filistijnen zijn overwinnaars: Israël vlucht...
Saul houdt stand: hij alleen, met zijn wapendrager. De Filistijnen krijgen hem in 't oog. Ha! dièn moeten ze meester worden. Hèm dooden, òf, nog liever, hem als hun gevangene meevoeren, zooals ze 't eertijds Simson deden.