kàn het niet langer uithouden. Zal Samuel offeren voor het volk; de kleine schaar heiligen voor den strijd en hun Gods bevel doen hooren? Neen, het wordt te laat! Al meerderen deserteeren! Dan zal Saul zèlf offeren. Anders is àlles verloren. Dàn is geen verlossing meer mogelijk! Zijn dan niet àlle dingen mogelijk, dengene, die gelooft? Zeker, maar ... juist dat geloof ontbreekt Saul. En daardoor wordt hij ongehoorzaam.
Zie, nauwelijks is het offer aangestoken, of Samuel verschijnt. Hij ziet wat er is gebeurd. En er is droefheid in zijn stem, als hij Saul in den Naam des Heeren aanzegt: ‘Gij hebt Gods gebod niet gehouden, uw rijk zal niet bestaan. Een ander zal de Heere Zich verkiezen, om dit volk te regeeren!’
Maar ... Gods barmhartigheid redt nochtans Israël van den vijand. Jonathan, de dappere, de geloovige, slaat met zijn wapendrager, een voorpost der Filistijnen. Zij met hun beiden dooden twintig man. Dat is het begin der verlossing. Een beving Gods vaart door het leger der Filistijnen. Door angst aangegrepen, slaan ze op de vlucht. Nu worden allen, die eerst zich in holen, kloven en putten zich verborgen hadden, helden! De Filistijnen worden verslagen. En de Filistijnen niet alleen. Moabieten, Ammonieten, Edommieten, allen proeven de scherpte van Sauls zwaard!
Een nieuwen veldtocht moet Saul ondernemen. Thans zal het de Amalekieten gelden. Had God niet reeds in de woestijn tot Mozes gezegd: De hand des Heeren zal zijn tegen Amalek? Dit goddelooze volk zal thans loon naar werken ontvangen. God gebiedt Saul door Samuel die Amalekieten uit te roeien. Vreeselijk zal Gods wraakgericht wezen: mensch noch dier mag blijven leven!
En Saul trekt uit. Hij slaat de Amalekieten, maar ... hij stoort zich niet aan Gods bevel. Agag, den gruwelijk goddeloozen en wreeden koning spaart hij het leven. En alleen het minderwaardig en gebrekkig vee wordt gedood, maar de beste schapen en runderen en lammeren voert hij als een schoonen buit met zich.....
Trots woont nu in zijn hart. Een gedenkteeken aan deze groote overwinning richt hij op: niet tot eer van God, maar tot zijn eigen eer! Hoe is Saul veranderd. Hij heeft God verworpen!
Met vlammenden toorn in het oog treedt Samuel op hem toe. ‘Wat hebt gij gedaan?’ Ach, liegen baat hier niet. Hoort Samuels oor niet het geblaat der geroofde kudden? ‘Die kudden zijn een offer aan den Heere, uw God!’ zegt Saul, nu hij niet langer kan ontkennen, dat hij Gods gebod veracht heeft. Dàn zal het toch wel goed zijn. Zùlk een offer!
Neen, het is niet goed. Hoor, hoe Samuel hem in Gods Naam toespreekt: ‘Zou de Heere daaraan lust hebben? Gehoorzamen is beter dan slachtoffer!