De heilige historie
(1921)–Jacobus Cornelis de Koning– Auteursrecht onbekend
[pagina 115]
| |
uit de bron, beneden aan den heuvel. De beide mannen spreken haar aan. ‘Is de ziener in de stad?’ vragen ze. Ja, de profeet is er. De mannen gaan de poort in. Daar zien ze een oud man. Hem zullen ze nog eens vragen, waar het huis van Samuel, den ziener, staat. Die twee mannen zijn Saul, de zoon van Kis, en zijn knecht. Reeds twee dagen zijn ze op reis, om naar ezelinnen te zoeken, die uit de weide van Kis weggeloopen zijn. Maar nog hebben ze die niet gevonden. En nu hebben ze, op voorstel van den knecht, besloten, Samuel om raad te vragen. ‘Och,’ vraagt Saul aan den ouden man, ‘wijs mij toch even het huis van den ziener!’ Hoe verwonderd staan ze, als ze hem hooren antwoorden: ‘Ik ben de ziener!’ Maar nog grooter wordt hun verwondering, als Samuel er aan toevoegt: ‘Heden blijft gij mijn gasten; morgen vroeg kunt gij weer vertrekken. Over de ezelinnen behoeft ge u niet meer bezorgd te maken; die zijn al terecht. En bovendien,’ zegt hij tot Saul, ‘wat beduiden een paar ezelinnen voor u? Voor u is immers al het gewenschte in Israël?’ Daar begrijpt Saul niets van. Hij, de geringe, lang niet rijke, uit den kleinsten stam! Maar tòch is het zoo. En het zal hem spoedig duidelijk worden. Saul is door God verkoren, om koning te zijn over zijn volk. Nu Samuel oud geworden is, en zijn zonen geen goede richters beloven te worden, wil het volk een koning hebben. Aan Gods bestuur hebben ze niet genoeg. Ze moeten een koning, die voor hun aangezicht henengaat. En zoo verwerpen ze niet alleen Samuel, maar bovenal den Heere! Het deed Samuel zoo leed. Had hij niet àl gedaan voor het volk, wat hij kon? Had God de Heere hem niet een groote overwinning doen behalen op de Filistijnen? En had hij toen niet een grooten gedenksteen opgericht met dit opschrift: ‘Ebenhaëzer,’ d.i.: tot hiertoe heeft ons de Heere geholpen? Ach, en nu keert het volk den Heere en hèm in ondankbaarheid den rug toe. Maar als hij Saul ziet en hoort, verheldert zijn oog. Dit is de man, die koning zal worden. Dat heeft hem de Heere gezegd. Hoe nederig is deze Saul. Zeker, dit zal een goed koning zijn over Israël. Den anderen morgen vroeg, als niemand hen kan bespieden, giet Samuel uit een kruik de heilige zalfolie over Sauls hoofd. Die zalving is een teeken, dat de eenvoudige Saul van God wijsheid en beleid zal ontvangen, om als koning te regeeren. Saul komt in zijn woonplaats terug. Niemand in Gibea vertelt hij, wat Samuel hem gedaan heeft. Maar 't kan niet verborgen blijven. Want eenigen tijd later is er een groote volksvergadering te Mizpa. Samuel staat in het | |
[pagina 116]
| |
midden. Nu zal door het lot de koning openlijk worden aangewezen. De loten worden geworpen: maar het beleid is van den Heere. Saul wordt koning! Hem heeft het lot getroffen. Maar, nederig als hij is, heeft hij zich beschroomd tusschen de pakken en de bagage verborgen. Spoedig heeft men, op 's Heeren aanwijzing, hem gevonden. Onder luid gejuich stelt men hem in 't midden. Zie! van de schouderen en opwaarts is hij hooger dan al het volk: een echt koninklijke gestalte! Daar barst het gejuich los: ‘De Koning leve!’ Slechts enkelen juichen niet mee. Die verachten hem. ‘Zou deze ons verlossen?’ zoo smalen ze. Maar Saul is als doof. Hij blijft de nederige, ootmoedige. Op zijn akker werkt hij als vroeger. Kon het eenvoudiger? Maar op zekeren dag, als hij terug komt uit het veld, treft een geweldig rumoer zijn oor. Hij spoedt zich naar Gibea. Wat is er aan de hand? Een vreeselijke tijding is zooeven gebracht. Nahas, de koning der Ammonieten, wil de inwoners van Jabes in Gilead niet alleen aan zich onderwerpen, maar hun ook allen het rechteroog uitsteken, opdat geen hunner meer met den boog zal kunnen schieten. Dat zal niet gebeuren. Saul roept het volk ten strijde! Ieder, die niet mee optrekt, zal streng gestraft worden. Zie, Saul houwt een paar zijner runderen in stukken. De klagende boden van Jabes krijgen ieder zulk een stuk. Nu moeten ze heel Israël door. En in naam des konings moeten ze tot ieder zeggen: ‘Die niet zelf uittrekt achter Saul en achter Samuel, alzoo zal men zijn runderen doen!’ Dit helpt. Driehonderd dertig duizend man scharen zich onder Sauls banieren ... en Nahas, de wreede koning der Ammonieten, wordt geheel verslagen! Jabes is gered! Ja, waarlijk, nu is Saul koning! |
|