de hoogepriester van 98 jaar, de vreeselijke tijding verneemt, dat de ark des Heeren genomen is, stort hij achterover van zijn stoel, ... en sterft!
Onder uitbundig gejubel voeren de Filistijnen de ark mee. In den tempel van hun afgod Dagon, te Asdod, zetten ze hem neer. Vóór hun god. Maar... den anderen dag vinden ze Dagon ter aarde gevallen vóór de ark. Wel zetten ze hem weer op zijn voetstuk, maar den anderen dag ligt Dagon, met afgebroken hoofd en handen, weder op den grond! God toont hun Zijn macht en de onmacht hunner afgoden.
Vreeselijke plagen zendt de Heere over de Filistijnen. Booze zweren kwellen de menschen en doen er velen sterven. Ontelbare muizen vernielen den oogst. De Filistijnen weten geen raad. De ark brengen ze van de eene stad naar de andere. Maar overal volgen de plagen onmiddellijk! Na 7 maanden zetten de vorsten der Filistijnen, op raad van hun priesters, de ark op een nieuwen wagen. Als schuldoffer voegen ze er vijf gouden muizen en vijf gouden spenen bij. Die spenen zijn de afbeeldingen van hun zweren. Voor den wagen spannen ze twee koeien, die kalveren hebben. Maar de kalveren moeten in den stal blijven. Nu laat men de dieren los. Loopen ze terug naar den stal? Neen, de Heere drijft hen den weg op naar Kanaän. Recht door loopen ze, zonder af te wijken van den weg. Tot aan de grenzen van hun land doen de vorsten de ark uitgeleide; straks keeren ze terug. 't Is hun nu duidelijk: Niet toevallig kwamen deze rampen over hen; Israëls God heeft hen bezocht met Zijn plagen!
In Beth-Semes is men bezig de tarwe te snijden. Dáár verschijnt de wagen met de ark! Neer werpt ieder zijn sikkel: spoedig verrijst een altaar; de wagen wordt tot brandhout gekloofd en de koeien dienen tot brandoffer. Zóó dankt men den Heere voor Zijn groote daden.
Maar de blijdschap verandert in droefheid. Onbedachtzaam en oneerbiedig lichten sommigen het verzoendeksel op, om in de ark te kijken. Gods toorn ontbrandt en de dood maait veler leven af.....
‘Wie zal bestaan voor het aangezicht van den Heere, dezen heiligen God!’ zoo klagen ze.
In het huis van Abinadab, te Kirjath-Jearim, wordt de ark tijdelijk binnengebracht.